‘De luiaard hing al de hele dag roerloos aan zijn tak in de boom’, citeert de Volkskrant Yorick Goldewijk. Het is de gouden beginzin van De boom die een wereld was, een kinderboek dat de meeste klaslokalen en beddenranden weer eens niet zal halen en in stapeltjes van twee wordt aangeschaft door boekhandelaren en bibliotheken. Volgens hetzelfde artikel van Laura de Jong en Pjotr van Lenteren worden de bestsellerlijsten bevolkt door youtubers en vloggers. ‘Als ze maar lezen’, is de al jaren ingesleten reactie van gemakzuchtige opvoeders. Ik maak me er ook schuldig aan; ik ben immers ook met Pinkeltje en Wipneus en Pim begonnen? Achteraf de grootst mogelijke shit, maar ik ben toch niet onaardig terechtgekomen in Letterenland. Dus.
Dus niks! Want ik kreeg thuis ieder jaar een stapel boeken, de Griffels bovenop. Kom daar nu nog maar eens om. Zonde, zegt leerkracht en leesdeskundige Anne Steenhoff in hetzelfde artikel: ‘Kinderen willen zich ontwikkelen. Bijna allemaal willen ze leren. Het zijn geen opstandige wezens.’
En als er iemand of iets (wah?) roerloos (huh?) aan zijn eigen tak (ha!) hangt, dan willen ze daar dus het hunne van weten.
Juf Steenhoff heeft alle bestsellers over zoetige zusjes en boertige broertjes uit de schoolbibliotheek bij het oud vuil gezet. Weg ermee. Vanaf nu krijgen haar kinderen alleen nog móóie boeken te lezen, met rijke taal, die nieuwsgierig maakt en tot denken noodt.
Ze heeft de wetenschap aan haar kant. Uit onderzoeken blijkt, zegt neerlandicus Jeroen Dera nog maar eens, dat het lezen van rijke teksten heul veul oplevert. Een woordenschat vol zeldzame woorden, een betere concentratie, verbeeldingskracht en ja, zelfs zelfinzicht. Ik voeg daar nog maar eens aan toe: empathie, mededogen, begrip voor de Ander. Door te lezen wordt de hele wereld van jou en iedereen je beste buum. Kom van die tak af! (Ik waarschuw niet meer!)
Woest succesvol zijn schrijvers van wie ik nog nooit heb gehoord. Geen wonder: ik heb zowat alle socials in de ban gedaan en de sterren van nu blijken vloggers te zijn. De gigaberoemde schrijvers Rutger Vink en Thomas van Grinsven, en de zo mogelijk nog meer belovende seriebouwers Rik en Jesper (bekend van Rik en Jesper, 55.000 exemplaren verkocht van deel 1 - ouch! Ik ben tegenwoordig al blij met 2500 verkochte exemplaren!) - die sterren van Luielezersland maken voor hun boekjes gebruik van een ghostwriter. Succes verzekerd. Een ouder die zijn kind van het scherm wil losweken kan niet meer zonder de hulp van een YouTuber. En de YouTuber krijgt zelf geen letter op papier. Daar hebben ze een echte schrijver voor nodig, in hun geval Sander Meij. Die niet alleen pulp afscheidt (nieuwe Pinkeltjes! Je gelooft het niet!), maar ook alleenstaand schrijft, en dicht.
Voorbeeld.
en ergens kruipt een baby
in wiens nek ik later
een passer zou steken
dit dan bij wijze van experiment
© Sander Meij
Blij word je er duidelijk niet van, van ghostwriten.
Ander voorbeeld.
Synthese
(...)
slaak een kreet buiten de tijd
roofdier huist in onze stem
zing je los van deze plaats
klop de spoken in je hoofd
bijt de zon
maak de gaten in het hek
wat kwijtraakte is vastgelegd
ik was hier
Sander Meij, uit: De wolf is terug (2022)
Sander is van 1980. Ik meen dat daarna ook nog wel eens een schrijver is geboren. Maar ik weet zeker dat er na 2060 geen schrijvers meer zullen zijn die zelf een boek kunnen vullen met roerloze luiaards, ongeboren jongens, een zon met bijtwonden en hoedjes van verdriet.
Enige en laatste kennisgeving, appte ik terneergeslagen aan mijn eigen kring. Het is definitief: ik heb mijn tijd gehad.
Mooi dat je net AOW hebt dan, reageerde mijn zusje monter.
Maar mijn broertje schreef: Sufkut! Neem een ghostyoutuber aan!
Daar kauw ik nog op, luiaard die ik ben.
Om mijn AOW-gerechtigdheid te vieren heb ik deze zomer schoon schip gemaakt. In huis, waar allerlei zooi stond te wachten op: óóit vier ik hier triomfen mee. In mijn hoofd, want tijdens het bijeenharken van afgevallen gedichten en ander dood spul kun je een bende oude ambities mee opvegen. Aad Meinderts van het Literatuurmuseum was zo lief om vlak voor zijn afscheid de hele flikkerse boel op te komen halen. Onder het motto: ‘Je weet nooit wat ze later willen onderzoeken.’ Aad is een van mijn lievelingsmensen. Hij heeft een groot verblijdend vermogen.
Pensionado. Da. Ik ben een pensionada. Of eigenlijk hoeft die -a helemaal niet, want een Spanjaard zegt ‘jubilado’. Da. Ik ben dus op z’n Nederlands gepensioneerd, maar ook weer niet, want ik heb helemaal geen noemenswaardig pensioen. Waar heb ik het over? Ik moet gewoon blijven werken. Wat ik het liefste doe. Nou ja, na die twee andere dingen. Die gelukkig nog gewoon kunnen.
Van een paar verplichte nummers heb ik mezelf vrijaf gegeven: ik doe niet meer aan deadlines. En ik hoef niet meer naar borrels - waar ik toch maar ongelukkig bij de deur blijf hangen, klaar om te vluchten als niemand kijkt. Has-been on the run... Ik zei tegen Aad: ‘Ik heb niets meer te bewijzen. Wat ik nu nog niet bewezen heb, gaat sowieso niet meer lukken.’ Daar moest hij om lachen. Aad, net directeur-af, is begonnen aan een theatertournee. Hij gaat nog iets bewijzen - en zo niet, dan niet. Niks zo bevrijdend als 67 worden.
Ik herhaalde mijn opmerking tegen man en kind. Zij denken dat er nog iets bewezen gaat worden, de schatten. Maar dan toch niet actief door mij.
Er is ruimte voor gedachten nu. Ik las tijdens het harken een stapeltje gedichten, allemaal in één meimaand geschreven, na een bizarre ontmoeting die nergens toe leidde. Voor een man met wie ik niets had en niets zou krijgen. Niettemin liet hij me slapeloos achter:
Een trotse naam staat juichend in me op
en houdt me wakker
met tomeloos geklop: die naam,
die naam van dier.
Ocherm. Ik stuurde hem die gedichten, het hele pak. En hoorde niets. Maar jaren later meldde hij zich, met een eigen stapeltje. Mijn gedichten voor hem gaan allemaal óver hem. Zijn gedichten gingen ook over hem.
Vanochtend las ik, lekker lui met mijn kop vol shampoo: ‘She’s of the opinion (...) that it’s best if a woman refrains from smiling too much, or from any other indication of a desire to please.’
Zo, Rood, zei ik ferm tegen de muren, daar kun je nog wat van leren. De muren echoden braaf terug, met betraande wangen.
Gedachte: lezen en schrijven geven wijsheid, maar de vraag is of je daar iets aan hebt. Misschien is het handiger te weten hoe je jam moet maken, van bramen uit de tuin.
Mijn dochter vroeg of ze de geschriften die nu in de catacomben van het Literatuurmuseum verdwijnen nog kon lezen. Ik zei dat ze dan waarschijnlijk een onderzoeksaanvraag in moest dienen.
Gedachte: de dingen die er echt toe hebben gedaan, kun je beter niet wegdoen. Als ik moet kiezen tussen mijn dochter en eeuwige roem, dan kies ik hetzelfde als iedereen.
Bejubeld worden heb ik nooit nagestreefd. Ik wilde verhalen vertellen, wat zelfs nog uitstekend gaat met Alzheimer. En in de vriezer bejubelen mij potten en potten bramenjam. Zachtjes, dat ik het zelf niet hoor.
PS: de haartjes op de foto hierboven waren vermiljoen. Soms kun je het zien, als mensen te veel willen.
Ik ben op een leeftijd dat ik in de tram moet gaan zitten om te weten hoe jongeren van nu praten. Om dan geregeld tot de ontdekking te komen dat ik er geen bal van begrijp. Waar hébben ze het over? Helaas ben ik nog niet op een leeftijd dat ik dat niet meer erg vind. Mijn schouders ophalen gaat niet, want ik moet doortikken tot ik erbij neerval: nooit genoeg verdiend om een sok voor de oude dag te vullen. Lezen zullen ze me!
Natuurlijk vraag ik me af en toe bezorgd af of ik het ga redden, qua heuf. Namen gaan me al jaren het ene oor sloffend in, het andere oor dansend uit. Dat kun je erbij zeggen, niemand vind dat vreemd sinds de vergrijzing zo ver is doorgeslagen dat de helft van de bevolking geen dinges meer kan onthouden.
Maar er ontsnappen ook wel eens rare zinnen aan mijn toetsenbord. De ketel wordt nooit zo heet gegeten als hij wordt opgediend... eh? Nee, gestookt natuurlijk, een ketel wordt gestookt. Gegeten, waarom staat daar opeens gegeten? Verwarring, eventjes, dan kan ik weer verder. Het oudesokkendom ligt alleen op de loer langs gebaande paden, nieuwe wegen kan ik zelf nog vinden.
Schrijven kan ik niet laten, dat deed ik al voor ik het kon en ik zal het nog doen terwijl ik lig te reutelen. Met mijn dochter heb ik een afspraak: ik schrijf me dwars door de dementie heen, en dan zegt zij af en toe dat ze ‘dat boek, hoe heet het, naar de uitgever’ heeft gedaan. Mocht ik er dan later nog eens naar vragen, dan zijn die uitgevers tegenwoordig zó langzaam!
Zodat ik niet word geconfronteerd met mijn eigen falen en zij kan liegen zonder gewetensbezwaar. Ook word ik zo gespaard voor de wetenschap dat boeken helemaal niet meer en vogue zijn... (‘Ang watte?’ ‘Nou, in zwang.’ ‘Eh?’ ‘Sorry! In demand.' ‘Zég dat dan!’)
Tussen waken en slapen ben ik altijd nog wel helder. Zo kwam vanochtend opeens ‘ons’ oude telefoonnummer terug. Er hoorde een zwart bakelieten toestel bij, niet op de gang maar op ‘pappies bureau’. Mijn vriendinnetje en ik konden elkaars nummer dromen. Het hunne ben ik nooit vergeten: 3504. Het onze was weggezakt. Onverdraaglijk! Ik herinnerde me alleen nog dat je met het ene een sommetje kon maken waardoor je het andere kreeg.
En vanochtend wist ik het weer. Drie is drie. Drie plus vijf is acht. Min vier is vier. Vier min drie is één. Ons nummer was 4183. En terug gaat het ook: vier plus één is vijf. Acht min drie is ook vijf, en vijf min vijf is nul. Drie blijft gewoon drie.
Het probleem is natuurlijk dat je te veel sommetjes kunt bedenken. Als ezelsbruggetje was het waardeloos. En mijn heuf hield het niet vast. Tot het opdook in een halfdroom.
Tussen waken en slapen, als mijn man onder de douche staat en ik nog even helemaal niets hóéf, krijg ik ook nog altijd goede plotideeën. Het onderbewuste, goede schrijvers weten het, is slimmer dan AI op het gebied van de verhalenbedenkerij. Kijk maar naar je dromen: de symboliek is van een klare, innige schoonheid.
Die ideeën voor nieuwe prachtboeken houden me in leven, ook al zit niemand er meer op te wachten. Het gevaar van het oudesokkendom is dat je gaat zwetsen over de einder en het grote niets, wat jonge mensen geen pest interesseert. Het scoort nog wel, want jury’s houden van het grote niets, daar lijkt hun eigen leven extra levendig door. Maar verder staan die boeken te verstoffen op de oudesokkenplank. Daar zijn een paar dochters te laat geweest met het ‘naar de uitgever’ doen van ‘dat boek, hoe heet het’.
Vier-een-acht-drie. Niemand zal er wakker van liggen als dat verloren gaat. Behalve ik - nog even.
Dit is mijn veertiende en laatste jaar als Schoolschrijver. Het is het belangrijkste wat ik ooit heb gedaan in mijn leven, maar ik neem afscheid op mijn hoogtepunt. Liever dat dan op routine te gaan drijven, stuwkracht te verliezen, of nog erger: aan lager wal te raken. Het is gênant, maar kinderen moeten me mijn usb-stick of mappen achterna dragen, en als ik dan wil bedanken blijk ik hun naam vergeten te zijn. Ik ben nog niet echt aan het versukkelen, maar ik doe toch anderhalf uur over het opstaan. Dan heb ik wel óók op twee apps elk een kwartier Arabisch zitten leren. Maar ik bedoel maar. Het leven kost steeds meer tijd.
Het onderwijs de rug toekeren? Ha! Had ik gedacht! Dat hield ik na mijn kloeke besluit nog geen maand vol. Vorig jaar ben ik in training gegaan als invalkracht in het basisonderwijs. Niet als juf, daar ben ik niet voor opgeleid, maar als stimulator lezen en schrijven. Van de ene dag op de andere had ik een nieuwe hobby: lesprogramma’s in elkaar sleutelen. Heerlijke weekendbesteding. Ik snap nu waarom mijn vader, dichter en leraar Nederlands, de hele zomer vol overgave bezig was met een nieuw lesprogramma voor het hele jaar.
Lukida, het uitzendbureau dat voor me bemiddelt, stelt strenge eisen en geeft een serieuze training voordat je wordt losgelaten op je eerste school. Die had ik nodig. Er blijkt iets te bestaan als ‘klassemanagement’ - nou, dat is een taaie. Vooral als je niet wilt terugvallen op juffentrucs. Mijn kracht is om een band te scheppen met kinderen, zodat ze met hun eigen verhalen komen. Dan moet je niet met time-outs gaan werken. (Vroeger heette dat ‘in de hoek’. Op de een of andere manier klonk dat eerlijker.) Dat wordt trouwens van een invaller niet eens gepikt.
Een nieuw begin vraagt om nieuw elan. Ik meldde me dus aan voor een workshop ‘digitale geletterdheid’. Lukida is bezig met de ontwikkeling van Youri, een chatbot die helpt bij het maken van lessen. De deelnemers, ook ik, stonden huiverig tegenover het gebruik van digitale bedenkers - AI-schrijvers, vertelrobots, stripsjablonen-aanbieders. Doodt dat niet de creativiteit die wij juist proberen aan te moedigen?
En trouwens, is het niet handiger om kinderen aan het denken te zetten over de consequenties van hun gebruik van onlineproducten?
Dat mocht ook van Lukida, Wij vullen de lessen immers zelf in. En als wij de kinderen wegwijs proberen te maken in het web van gevaren op internet: des te beter.
In de praktijk is het natuurlijk zo dat wij geregeld hulpeloos voor alweer een ander soort digibord staan. Dan roept de klas in koor wat we moeten doen om het aan de praat te krijgen. De digitale handigheid zit vaak juist bij de leerlingen.
Maar geletterdheid, ja, die zou van mij kunnen komen. Ik lees wel eens een krant, denk wel eens na, vraag me wel eens iets af. En hé, ik lees zelfs wel eens een boek. Ik heb dingen opgepikt over Tiktok en China, Insta en Zuckerberg, volwassen advertenties voor jonge kinderen, de gevaren van Candy Crush voor je creditcardaccount. En dan zwijg ik nog over het verslavingsgevaar, gevoed door al die hartjes en likejes en duimpjes en pluimpjes.
Pff, en dan die dulle producten die chatbots afleveren! Hooguit goed voor een zesje. Ik probeer al een paar dagen een zelfgeschreven liedje door AI op een leuke manier gezongen te krijgen. Maar de tongval van die zingbots! Niet om aan te horen: ai voor ij, s voor z en z voor s, weetsje voor weet je en theij voor thee - ik ken daar oprechts niets teige! En ook in de melodie en de gezwollen orkestratie ligt het erfgoed van Jan Smit op de loer. Bovendien klinken de gegenereerde zangeresjes niet ouder dan 23.
Dus als ik een les doorzeef met digitale weetjes, zal ik kinderen vermoedelijk leren dat je beter kunt betalen voor software dan jezelf tot prooi te maken van godweetwatvoor cynische bedrijfsmissies. Het onderscheid tussen candycrushen en vapen is voor mij vaag, hoor. En dat de Chinezen komen staat vast, maar ik zou het fijn vinden als de kinderen beter weten dan hun ouders dat hun tiktoktelefoontjes onze elektronische infrastructuur binnen tien minuten plat kunnen leggen.
Zelfs betaalde AI-programma’s maken gebruik van wat er al verzonnen is, daar kunnen ze ook niets aan doen. Maar iemand moet het eerst verzinnen. Er moesten eerst een Jan Smit en een Davina Michelle zijn voor AI hen kon imiteren. Dus ik leid kinderen het liefste op tot creatieve mensen. Dat is mijn expertise.
Zolang ik mijn eigen naam nog weet tenminste.
Geloof het of niet, maar ik, voormalig katholiek en doorgewinterd atheïst, heb op de kansel gestaan. Gepreekt zelfs. Het was in de Amsterdamse Meerpadkerk, een doopsgezinde, van hout, vermomd als dorpshuis. En gelukkig zijn doopsgezinden enorm goed te hebben. Het zijn rekkelijke gelovigen, van wie je God ook best god of het goede of het licht of het universum of Japie mag noemen, zolang het maar gezellig blijft. Atheïsme geen bezwaar daar.
Ik deed mijn best, en dat mocht wel ook, want mijn dochter had me van tevoren de stuipen op het lijf gejaagd. Ik had haar, werkend aan mijn preek, geappt dat ik wegsmolt van mijn eigen heiligheid, en zij appte droogjes terug: World peace? Waarop ik natuurlijk antwoordde: Ja! Nu het líchaam nog van een Miss World ><
Daarna durfde ik zelfs thuis amper meer mijn mond open te doen. Wat had ik nog bij te dragen, na, bijvoorbeeld, de TED-talk van Chimamanda Ngozi Adichie in 2009?
Maar midden in de kerk zat, glunderend tussen zijn pleegouders, Jason. Op slag voelde ik me thuis. Ik leerde Jason acht jaar geleden kennen toen ik Schoolschrijver was in Amsterdam Zuidoost. Samen hebben we een boek geschreven, Justins rivaal, gebaseerd op Jasons ervaringen in groep 6. Hij was als tienjarige al uitzonderlijk goed met taal en zo wijs als een grijsaard. Intelligent en gevoelig dus - een hachelijke combinatie op de basisschool. Op het schoolplein werd hij genadeloos gepest.
Maar Jason is zelf iemand bij wie iedereen zich veilig voelt. Misschien daardoor wel, of misschien ook omdat zijn moeder totaal gemangeld aan de slachting in Rwanda ontkomen was. Jason was de vader thuis, en bij tijd en wijle denk ik ook de moeder. Op een dag kan hij daar zelf een boek aan wijden.
Ik had mijn ‘overdenking’ gebaseerd op het bijbelverhaal over Ruth, die een vreemdelinge was in Juda maar toch op haar pootjes terecht kwam, dankzij haar trouw en haar vertrouwen in de goedheid van anderen. Maar ook omdat de rijke Boaz in haar niet de vreemdelinge zag, maar een mens: lief, koppig en eigenwijs. Het was een van mijn lievelingsverhalen in de kleuterbijbel, die ik overigens bleef lezen tot ik begon met masturberen - maar dat heb ik er niet bij gezegd in de kerk.
Een klein stukje uit mijn verhaal:
Op kringverjaardagen of in de wachtkamer bij de dierenarts zou je het niet zeggen, maar het verhaal van de ander is áltijd belangrijker dan dat van jezelf. Een vreemdeling brengt wijsheid mee waar je zelf niet mee bent opgevoed.
Duhuh. World peace?
Toen was het de beurt aan de aanwezigen om iets bij te dragen. Jason durfde. Daar stond hij, voor in de kerk, achttien jaar oud, zelfverzekerd en tegelijk zacht. Met krachtige stem en zonder de minste verlegenheid vertelde hij die verzameling onbekende volwassenen, die al alles dachten te weten over de wereldvrede, dat we beter goed naar elkaar kunnen kijken en bij iedere mens die we tegenkomen kunnen bedenken dat dat ook iemand met een verhaal is. Niet afgaan op uiterlijkheden en je eigen makkelijke conclusies, maar luisteren, en vragen, en je eigen verhaal even vergeten voor dat van een ander.
Jason was de ware predikant daar. Maar jammer, hij gaat geneeskunde studeren.
Noem me ouderwets: ik lees een krant, koppig op papier. Ik zet alle cookies uit. Ik beweeg me niet op sociale media. Ik verbied alle apps om te weten waar ik ben. Ik plak de camera van mijn laptop af. Ik leg mijn mobiele telefoon onder een schapenvacht als ik gevoelige dingen bespreek. Ik bewaar geen boodschappenlijstjes op de websites van ondernemers. Aan de thermostaat moet je draaien en we hebben geen deurbel, laat staan een met camera. Ik negeer advertenties als ik googel en klik nooit op Shopping. Ons licht werkt met knopjes. IJskast en Chinezen weten niet of de melk op is. En nee, dank je, Microsoft: sla mijn wachtwoorden nóóit op!
Maar ja: ik lever me wel uit aan WordFeud, de NS en Duolingo, en bol.com heeft gegevens van mij die teruggaan tot 1999. Wie weet bovendien waar de chips in mijn apparaten gemaakt zijn, en met wat voor bedoelingen? Als ik pin bij de supermarkt weten de AH-nerds ook zonder klantenkaart wel dat ik eens in de twee maanden wijn wil en eens in het halfjaar chocola. Ze hebben immers mijn rekeningnummer in hun systemen opgeslagen. Appie weet waar Lydia de mosterd haalt!
Nou hoor ik nou ook weer niet tot degenen die bang zijn dat ergens een Chinees er zijn dagtaak van maakt met het volgen van mijn persoonlijke keuzes. Zo interessant ben ik als individu niet. Maar ik hoor, jammer voor mij, wel tot een definieerbare groep consumenten. Maar sorry: tot ik anders besluit wil ik niet dat er geld wordt verdiend aan mijn gedrag.
Je kunt ook beweren dat ik hoor tot een verlichte groep. Ik ken millennials en Gen Z’ers die net zo huiverig zijn voor de datamaffia als ik. Een vriendin die de pensioengerechtigde leeftijd nadert, zegt nog: ik vind het juist fijn dat de Bijenkorf weet wat ik aantrek, en waarom is het erg dat het huis warm is als ik thuiskom? Haar kinderen zijn dol op gadgets. Maar zelfs die gaan misschien langzamerhand om - als ik Huib Modderkolk mag geloven.
Die schrijft (in de Volkskrant en in het boek Dit wil je écht niet weten) dat Nederlanders zich langzamerhand zorgen beginnen te maken over de digitalisering van ons leven. Ik blij en opgelucht.
Want, afgezien nog van de feiten dat de Amerikaanse overheid overal bij kan, én mag, en dat een inlichtingendienst (ongehinderd door de commissie Stiekem) kan oordelen dat het hoogst verdacht is om Mahmoud al-Zahar te googelen, zijn we met z’n allen veel te afhankelijk van de automatisering van vitale onderdelen van de maatschappij. Je hoeft immers geen hoogspanningsmast meer op te blazen om een regio plat te leggen; een slimme hacker volstaat. Je hoeft geen overheidsapparaat meer te infiltreren om aan de staatsveiligheid te knagen; een slimme hacker volstaat. Je hoeft niet meer gemaskerd een bank in om aan je kapitaal te komen; een slimme hacker volstaat. Je hoeft geen wissels meer krom te slaan om het spoor lam te leggen; een slimme hacker volstaat. Je hoeft geen guerrilla meer te voeren om een regime omver te werpen; een slimme hacker volstaat. Je hoeft geen land meer binnen te vallen: een paar drones volstaan.
En dan? Dan zijn we machteloos. Niks doet het meer. Zonder vertaalapp kunnen we die Chinezen niet eens verstáán! Al onze praktische kennis blijkt vervlogen. We kunnen nog op toetsen drukken, maar zodra Thuisbezorgd.nl onbereikbaar is wachten we tevergeefs tot de gebraden duiven ons in de mond vliegen. En wat dan? Niemand kan nog koken.
Ja, ik. Maar de stroom ligt eruit. O, houtkachel. Maar geen hout. O, bomen in de tuin. Maar geen stroom voor de zaag. O, handzaag. Helaas: geen spieren meer. Wel overtollig vet. Daar zal ik het dan op uit moeten zingen.
Dit scenario is een van de twee redenen dat ik nooit een boek weggooi. In theorie kan ik namelijk bier brouwen, paling roken, boomsoorten herkennen, eetbare kruiden vinden, Bijbel en Koran citeren, de sterren herkennen, een kar bouwen, een geit melken, iemand de hand lezen, Arabisch spreken, geschiedenisles geven, de weg vinden in Drenthe, Frankrijk en Suriname, antibiotica kweken op gistdeeg, een bevalling begeleiden. O ja, en stroom opwekken met mijn fiets.
Díé data zal ik dan met liefde delen. Vooral met mensen die nog twee rechterhanden hebben bewaard.
The Great Dictation of the Dutch Language can be heard on the radio for the sixth time this year, with presenter Frits Spits. Previously, the live program was broadcast on television. There did Lydia Red then also participated. She was already seen in 1995 during the national dictation.
Van de adepten mag je niet lachen om AI-producten: het komt allemaal goed. Maar sorry hoor:
Monkey cabbage
The old and new spellings can potentially cause confusion during dictation. “For example, the word ‘monkey’, is that with or without an ‘n’?” When it comes to metaphorical words, it can also be spelled the old way. That is sometimes confusing.”
Dus de oude spelling van ‘monkey cabbage’ - wat dat dan ook mag betekenen - is ‘mokey cabbage’? Weg te gaan, AI!
Het bericht was 'breaking news' op de Amerikaanse website us.firenews en de bron was de universiteit van Philadelphia. (Misschien kunnen de luitjes daar bij ons komen studeren om basaal Engels te leren.)
Als de adepten hun zin krijgen, we geven de taal over aan de computer en we laten massaal onze hersens verweken, gooien we het genus smalneusaap naar God. En dan weet God wel wat hij met ons moet doen: zondvloed erover!
Dit keer kon ik kort zijn.
‘Ik zie ook niet meteen wie dit boek gaan kopen, maar het is wel bijzonder, dus dan vinden wij dat we het moeten uitgeven.’
Het duurde even voordat ik me rotschrok, want het was óók een mooi compliment uit de mond van de verantwoordelijk redacteur van Querido. Het ‘ook’ sloeg op uitgeverij Leopold, die het om commerciële redenen niet had aangedurfd.
Een bijzonder boek. Wie gaat het kopen. Het is wel de stand van dit leesland in zeven woorden samengevat. Woonde ik maar ik Frankrijk, waar moeilijk nog als uitdaging geldt. Of in Amerika, waar lekker lezen geen bezwaar is. In beide landen zou ik een kans maken als schrijver niet van de bedelstaf te hoeven leven. Maar hier.
Wat de redacteur zei ging over het prachtige nieuwe boek waar Juliette de Wit en ik namens elkaar even trots op zijn: De ongelooflijke (maar waargebeurde) heldendaden van ANTAR. Gebaseerd op mondeling overgeleverde verhalen uit de Arabische wereld, meer dan veertienhonderd jaar oud en nog steeds actueel. Antar was een krijger, en dus een dichter, want zo was dat daar toen. Een man bezong zijn eigen heldendaden (dat doen ze nog steeds, maar ze noemen het nu durfkapitaal en private equity, of Lamborghini en Bugatti. ‘Ik deed even een dutje in mijn Voiture noire...’ - dat soort verhalen). De heldendaden in die tijd bestonden uit het handmatig doormidden hakken van zoveel mogelijk vijanden. Zonder bloed in je neusgaten kwam je er niet vanaf.
Ik kreeg Antar cadeau van mijn man, die hem kende uit de strips van zijn jeugd, en het is inderdaad iets bijzonders geworden. Voor kinderen, dus de donkerrode klodders vliegen je om de oren, want daar houden kinderen van. Toegegeven, veel oma’s zijn wars van bloed, die zijn blij dat ze van die vloek af zijn en hun mannen veilig aan de slootkant zitten. Blote borsten, ook volop, want Juliette schrikt nergens voor terug - daarom houden wij van elkaar. Hoewel de zoetelievekindjes de hele dag achter schermpjes zitten waar cybermonsters elkaar tot moes schieten onder gejuich van tot de tanden bewapende halfnaakte stoeipoezen, bewaren veel oma’s tijdens het voorlezen graag de Barbie-illusie: vrouwen hebben geen tepels en mannen geen geslacht. En kinderen zijn seksloze wezentjes die bij het knuffelen van hun keiharde roze pony’s geen enkele bijgedachte koesteren.
Oma’s zijn de grootste voorlezers. Antar is - onder meer - een voorleesboek, dus ik weet ook niet aan wie je het zou moeten verkopen als die oma’s niet meedoen. Dat is onze Nederlandse realiteit. Gevoegd bij die van de vrije val waarin ons leesvermogen is geraakt wel een beetje merkwaardig dat een goed boek kansloos is. Maar misschien is het de trend, zijn wij in Nederland gewoon de voorlopers en kan straks wereldwijd niemand meer lezen (behalve de Chinezen).
Ik heb bijna mijn AOW gehaald (voor een schrijver geen pensioen, hè), dus mijn tijd heeft het zo’n beetje geduurd. maar ik kan u wel dit vertellen: als je het mooiste boek van je leven hebt geschreven, en een top-illustratrice heeft er bijna vier liter hartenbloed ingestopt, en de uitgever heeft het risico genomen het in alle woestijnkleuren uit te geven, dan is het verdomd zuur als niemand het koopt.
Maar misschien is er nog die laatste boekwinkel bij u om de hoek?
Niemand mag schrijven over eenhoorns. Dat zegt Sjoerd Kuyper in een gedicht dat hij twee jaar geleden schreef over ‘een heikele kwestie’. Hij stuurt het mij op omdat ik de kwestie aansneed in een brief, en die eerder opkwam in een gesprek met Milouska Meulens bij uitgeverij Querido. Milouska bewaar ik nog even. Dit schrijft Sjoerd:
Ze zeggen dat ik niet mag schrijven
over mensen met een kleur, omdat ik wit ben,
roze zelfs. Ze zeggen dat ik niet mag schrijven
over mensen met een gruwelijk verleden,
omdat mijn voorouders de zweep hanteerden.
(...)
Ik was nog nooit
een mol, een gier, een haas, een kikker of een varken
en mijn opa heeft helaas nooit eenbank beroofd -
over dat alles had ik dus niet mogen schrijven.
En dus... mag niemand schrijven over eenhoorns
en zeemeerminnen. Alleen de zeemeerminnen
en de eenhoorns zelf, als bewijs van hun bestaan
(...)
Sjoerd mag, zegt hij verder, ook over vijf van zijn zes kleinkinderen niet schrijven, omdat ‘hun genen en hun huid gekleurd werden door Afrika’.
Milouska heeft mij uitgelegd dat we heus wel alles mogen. ‘Maar misschien moet je het niet willen.’ Want nu zijn eerst die mensen met die genen en die huid aan de beurt. Ze heeft daar steengoede argumenten voor, en één argument waar ik niet goed tegen kan - en mijn nichtje ook niet (maar over haar zo meteen).
Milouska - en begrijp me goed, zij en ik staan aan dezelfde kant - schrijft me onder meer:
Het is alleen nodig vind ik dat witte mensen steeds bedenken dat Zwarte mensen nooit niet-Zwart kunnen zijn. Jij kan zeggen: ik zie geen kleur. Ik heb nog nooit een Zwart persoon dat horen zeggen. Want hoewel veel witte mensen 'geen kleur zien', worden wij wel ALTIJD op onze kleur aangesproken. Ik ben talloze keren preventief gefouilleerd, mijn dochter was zeven de eerste keer dat ze haar fouilleerden, meer mensen van kleur waren slachtoffer van het Toeslagenschandaal, kinderen van kleur krijgen vaker een schooladvies voor praktisch onderwijs, Viola Davids heeft evenveel prestaties als Meryl Streep maar verdient minder, musea tonen minder Zwart werk etc etc. Jij kan daar allemaal niets aan doen, maar het erkennen is al zo veel waard.
Net als iedereen die niet uit zijn oude overtuigingen losgewrikt wil worden, word ik soms horendol van de wokiepokiegarde, die maar klopt en bonst op deuren die voor sommigen allang openstaan en voor anderen voorgoed potdicht zitten. Maar Milouska heeft zonder twijfel een punt.
Ik kan er alleen niet tegen dat ik iets niet zou moeten willen. Want lezen gaat over inleven, schrijven gaat over inleven, begrijpen gaat over inleven en het is daar dat vrede begint. Ik moet het dus juist wel willen. En Milouska mag dan natuurlijk ook gerust over mijn foute voorouders schrijven, zelfs zonder zich in hen in te leven. Pak het podium! Laat je stem horen! Het kan nu eindelijk.
Mijn nichtje heeft ook een stem. Zij zegt: ‘Ik ben niet zwart, ik ben niet wit, ik ben het allebei. Ik ben Surinaams, ja, en ik ben ook Nederlands. Wat helpt het als we steeds maar tegenover elkaar blijven staan?’
Mijn nichtje is 22. Ik hoop dat haar stem uiteindelijk wint.
Maar schrijven, nee, dat laat ik me niet afpakken. Als mijn hart schreeuwt, van pijn, van vreugde, van ontroering of verontwaardiging, bewegen mijn vingers mee. Mij stop je niet, niemand niet en nooit.
Om nog even met Sjoerd te spreken:
‘Ik ben een schrijver godverdomme, in mijn hoofd ken ik iedereen op aarde, met mijn grijze hersenen en met mijn rode hart, schrijf ik voor wie een liedje zoekt van troost, voor wie geen stem heeft maar wel verhalen, laat ze komen op de wind, de doden en de levenden, de dieren en de stenen, ik zal over ze schrijven...’
Als u weet wat ik bedoel met de tetil zit u hoogstwaarschijnlijk in het onderwijs. En dan staat u aan het eind van dit stukje op het verkeerde been, want ik heb het nu even niet over onderwijs, en zelfs niet over dyslexie. Dit stukje gaat over Mike. En over Grismeily. En over meneer Eugène. En over hoe wij over hun recht op een goed leven denken. We kunnen Rutte wel de schuld blijven geven, maar hé, hebben we niet zelf op hem gestemd?
Mike zit in de middenbouw van het sbo. Hij is een bescheiden, vriendelijke, sociale, slimme jongen van wie vermoed wordt dat hij dyslectisch is. Toch leest hij een woord als potloodslijpsel na één blik moeiteloos voor. Eh? Goede school zeker.
Mike heeft een boek helemaal uitgelezen en kan vertellen wat het spannend maakt: niet alleen dat Sara in het water valt, maar ook dat Kai haar probeert te redden. Daarom mag hij ‘s middags terugkomen voor de leesclub.
Amine is er ook. Als ik het met de klas heb over ‘het verhaal áchter het verhaal, de geheime les’, wacht hij rustig af tot anderen hun zegje hebben gedaan. Dan pas steekt hij zijn vinger op en zegt wat ik wilde horen. Hij doet al voor de derde keer mee in de leesclub.
Ibrahim snapt waarom hoofdpersonen doen wat ze doen. Amina schrijft zelf. Ishaq, ach, Ishaq! Hij probeert een moeilijk boek toch uit te lezen omdat hij ‘wil weten waarom ze aan het pesten zijn’. Volgens mij weet hij dat al; hij wil gewoon zien of de schrijver het ook snapt.
Grismeily heeft niet het hoogste woord in de klas. Maar in de leesclub is er maar één afspraak: iedereen mag uitpraten en iedereen luistert. De kinderen praten met elkáár, niet tegen mij. Ze leggen elkaar uit dat je even uit je eigen leven kunt stappen door te lezen. Soms hard nodig. Grismeily heeft vier broers. ‘Ze maken altijd lawaai. Dan ga ik naar de bibliotheek, daar praten de mensen zachtjes en je mag er ook op de computer. Ik zit er soms wel drie uur.’ Een heel leven in drie zinnen.
Mike is opgeveerd. ‘Mag dat zomaar?’
‘Ja, het is gratis.’
‘Grátis?’
‘Ja, als je een pasje hebt.’
‘Dat wil ik ook!’
Opeens herinnert Mike zich dat hij ooit zo’n pasje heeft gehad. Hij gaat het opzoeken voor in de vakantie. Zoveel lezen als je wilt! De anderen knikken. Tof.
Toevallig is de openbare bibliotheek vlakbij de school. Meneer Eugène is er de baas over de jeugdafdeling. En over nog twee andere jeugdafdelingen trouwens. In deze vestiging is maar één kamer voor de medewerkers. Geen kapstok. Geen ruimte om te vergaderen. Geen opslagruimte. De enige tafel staat vol dozen en op de stoelen liggen jassen. Iemand op het stadhuis besloot kennelijk dat bibliothecarissen wel staande kunnen lunchen. En boeken ‘inwerken’ doen ze dan maar op een andere vestiging.
In het deel voor het publiek is slechts één computer voor de catalogus. Dat wordt nog een uitdaging als ik straks vijftien kinderen tegelijk hun lievelingsboek wil laten opzoeken. Maar meneer Eugène is onverstoorbaar. Het komt wel goed, straalt hij uit.
Om hem heen hebben bezuinigingen zijn werkterrein groter, maar de ruimtes, de uren, de budgetten, de kasten en het publiek kleiner gemaakt. Nog één bezuinigingsronde en er worden stukjes van meneer Eugène zelf afgeknabbeld.
‘Wel jammer’, vindt hij het. Want hij is een van die zeldzame naturen die doorgaan, tegen de klippen op.
Boeken zijn er al bijna niet meer. Als je iets wilt lezen, kun je het aanvragen - ja hoor. Zou Grismeily dat doen? Die kan niet drie weken wachten als haar broers nú ruzie hebben.
Op weg naar huis - zes kamers, één echtpaar, drie computers, zevenduizend boeken - denk ik aan Mike en zijn vergeten pasje. Aan Grismeily en haar broers. Om je te ontwikkelen heb je ruimte nodig. Waar moeten deze kinderen ruimte vinden als we alles om hen heen halveren tot er niets meer over is?
Zelf weten. Als u niet stemt voor een eerlijke verdeling van kansen, dan zit Mike op zijn tachtigste nóg zonder daglicht op een vorkheftruck, snapt Ishaq met al zijn wijsheid niet waaronder hij zijn handtekening zet en kan Grismeily niet van die rotkerel scheiden.
Dus doe iets. Dat rode potlood is poddomme gratis.
PS: Mike was na een halfjaar een uurtje per week met de Schoolschrijver, én met de enthousiaste ondersteuning van de leerkracht, vier avi-niveaus omhoog gegaan. Vier!
Datum: 09-04-2018 20:14 (GMT+01:00)
Onderwerp: De school schrijver
Hoi Lydia,
Ik heb nog één vraag voor u.
Ik had gelezen in het boek Suske en Wiske de vergeten vluchtelingen, dat u in Colombia was geweest. Hoe was het daar? Wat zag u? Hoe voelde u zich? Zag u vluchtelingen?
Groetjes Selma??
On Tue, Apr 10, 2018, 8:05 AM lydiarood wrote:
Hoi Selma,
Jij mag zoveel vragen stellen als je wilt! Het zijn allemaal goede vragen. Ik geef op allemaal antwoord, op één voorwaarde: dat je me nog eens mailt als je in in de derde van het vwo zit. Je hebt het in je en ik wil heel graag weten hoe het verder gaat met je. Blijf lezen, dan gaat het leren vanzelf.
In dit geval staat mijn antwoord in een boek: 'De ogen van de condor'. Dat speelt in Colombia ten tijde van de burgeroorlog. Achterin heb ik verteld wat ik daar beleefde en met wie ik heb gepraat. Probeer het boek te lenen in de bibliotheek of reserveer het. Als ze het echt niet hebben, geef me dan even een seintje.
Wil je nog meer weten, vraag het dan nog eens als ik op school ben, want ik zit vol verhalen over de kinderen die ik heb gesproken.
Hartelijke groet, LYDIA
Verzonden: maandag 29 augustus 2022 22:10
Onderwerp: Re: De school schrijver
Goedenavond,
Ik weet niet of u mij nog herinnert maar ik ben Selma, het meisje dat u les gaf als kinderboeken schrijfster op school.
Ik schrijf deze mail om mijn belofte na te komen dat ik u zou schrijven wanneer ik in de derde van het vwo zit. Nou het is zeker dat ik in 3 vwo zit, want ik heb de mail al gekregen maar morgen begin ik pas. Ik had vandaag een studie.
Het gaat nu goed met mij en school is zeker wel wat lastiger geworden. Ik ben ook meer gaan schrijven (en lezen maar vooral schrijven) ik heb vele ideeën maar ik heb steeds weer moeite om ze op papier te zetten.
Dankuwel om in mij te geloven, het betekende waarschijnlijk veel voor kleine Selma met een grote schrijver droom.
Met vriendelijke groeten, Selma D
On Tue, Aug 30, 2022, 9:51 AM lydiarood wrote:
Hoi Selma,
Zeker herinner ik me jou nog! Gek genoeg dacht ik gisteren nog aan je. Ik zag toevallig een foto van je voorbijkomen en vroeg me af hoe het met je ging. Wonderlijk genoeg krijg ik dus meteen antwoord!
Ik ben heel blij dat je de belofte die ik in je zag inderdaad aan het waarmaken bent. Ik heb nog steeds groot vertrouwen in je. Ik vond school ook lastig bij de overgang naar de derde. Maar als je blijft lezen, zal het zeker goedkomen. Lezen geeft je de taalbeheersing die je in de rest van je leven en studie goed kunt gebruiken. Zullen we afspreken dat je me in ieder geval weer mailt als je eindexamen hebt gedaan? Ik ben nu al zó trots op je! Maar hou vol.
Toen ik jullie Schoolschrijver was, was jij voor mij de ster van de klas. Ik was heel verbaasd toen je me vertelde dat je eigenlijk van jezelf niet wist hoeveel gevoel je had voor verhalen (en voor vertellen, en voor taal). Het ontbrak je dus aan zelfvertrouwen – ik ben blij dat dat goed gekomen is. Hopelijk heb je die twijfel voorgoed van je afgezet. Gewoon koppig volhouden, ook als je klasgenoten alleen maar aan dansen en jongens denken. Je hebt vast vriendinnen genoeg, maar het geeft niet wat ze van je vinden, jij bent gewoon jij en je leven wordt vast en zeker mooier dan je je nu kunt voorstellen. Zo ging het tenminste met mij.
Misschien klinkt het overdreven in jouw oren, maar jouw mail is een van de mooiste dingen die me zijn overkomen. Als je ouder bent, zul je dat wel begrijpen.
Nog een vraag, Ik zou onze briefwisseling graag gebruiken voor een blog op mijn website. Vind je dat goed? En zal ik dan je naam veranderen? Ik zet er geen foto van jou bij. Je mag ook gerust weigeren. Wat wij aan elkaar mailen is in principe privé. Laat het maar weten. En veel plezier in het nieuwe schooljaar!
Liefs, LYDIA
Verzonden: dinsdag 30 augustus 2022 13:50
Onderwerp: Re: De school schrijver
Hey Lydia,Ik zal u zeker weer mailen als ik mijn eindexamen heb gedaan en wanneer ik mijn diploma heb gehaald!
Ik heb zeker meer zelfvertrouwen in mijn gevoel voor taal, ik probeer steeds vaker verhalen te schrijven of te bedenken en dan die ideeën uit te breiden. Van een heb ik zelfs al een basis plot af! Ook al worstel nog weleens met mijn zelfvertrouwen het is denk ik dat dat ook gewoon menselijk is.
Het leven heeft nou eenmaal z'n ups en downs, maar je moet ze allebei meemaken om er echt te van genieten. Dus ik denk het wel goed komt.
Ik zal met smart wachten op uw blog, maar geen haast natuurlijk! :)
Met vriendelijke groet, Selma
On Sat, Sep 3, 2022, 8:51 AM lydiarood wrote:
Zó fijn dat je inderdaad vwo bent gaan doen. Ik herinner me de blik van je vader toen ik zei dat ik van je onder de indruk was. Hij leek te denken: gelukkig zien anderen ook wat ik zie.
Ik reken er helemaal op dat ik weer van je hoor als je eindexamen hebt gedaan en misschien weet je dan ook al welke opleiding je daarna gaat doen. Ik hou je in gedachten.
Blijf in jezelf geloven!
Liefs, LYDIA
Toen er zo’n twintig jaar geleden boeken begonnen te verschijnen over boeken (De schaduw van de wind, Hart van inkt), leek dat me een zeker teken dat het boek als medium ten dode opgeschreven was. Het leken de desperate stuiptrekkingen van een beroepsgroep die zichzelf langzamerhand overbodig zag worden. En ik denk dat nog steeds. Maar.
Het papieren boek blijkt hardnekkig. Misschien wordt het lastig om eraan te verdienen, maar het blijkt nog lastiger om ervan los te komen. De straatbibliotheekjes tierig welig en hoewel ik er een ken waar juist mijn kinderboeken vergeten staan te wezen, is de omloop meestal groot. Ik koop ongeveer dertig papieren boeken per jaar nieuw, en dan nog zo’n vijftien e-boeken, plus een stapeltje tweedehands - en dan nog kan ik de verleiding van zo’n oude lieveling in een straatbibliotheekje soms niet weerstaan. Alle lezers roemen het: die fysieke ervaring die een papieren boek je biedt. De geur. De zwaarte in je hand. En dat je er zo handig een mug mee kunt pletten.
Maar ja, lezers. Er is weinig aanwas. Niet-lezers doen zichzelf vreselijk tekort (mijn bowlende buurman vindt trouwens dat ík niet weet wat ik mis). De Volkskrant heeft een zomerserie waarin schrijvers praten over boeken die hen aan het denken hebben gezet. Denken, denken - nee, niet zeggen, ik kom er wel op...
Als Netflix-consument kan ik na vijf jaar bingewatchen iedere volgende plotwending voorspellen. Dat kost me geen hersenactiviteit. De serieschrijvers volgen blind de receptenboeken van hun voorgangers. Dus denken, even kijken, ja, ik héb ooit geweten wat het was.
En voelen? Wat voel je bij een serie waarbij je van tevoren al weet dat die sympathieke figuur aan het begin toch vroeg of laat een shady deal sluit, aan de drank raakt of een kind overrijdt? Je laat je amuseren, maar voelen - niks. Daar heb je een boek voor nodig. Dan mag de hoofdpersoon gerust duistere hoekjes in zijn ziel hebben. Die heb je zelf ook. Het is zoiets als gezellig samen neuspeuteren - iets tussen die hoofdpersoon en jou. En als hij dan onverhoeds een kind verkracht, dan heb je een spiegel om in te kijken. Een inktzwarte spiegel. Nooit ben je zo overgeleverd aan jezelf als tijdens het lezen van een echt goed boek, waarin je verstand en je gevoel gelijkelijk worden aangepakt.
Ik genoot het voorrecht om een uur lang over zo’n echt goed boek te praten met Jacques Vriens en Edward van de Vendel, allebei grootmeesters in de kinderliteratuur. We praatten over Boris, van Jaap ter Haar, dat indruk op me had gemaakt als kind. Nu ik het herlas - je vindt het in straatbibliotheekjes en wonder boven wonder ook nog nieuw - was het een heel ander boek geworden.
In mijn jeugd ging het over oorlog, het avontuur ervan (want ik hield van avontuur), en over honger (want die had ik zelf ook vaak). Nu ging het opeens over het menselijk tekort, over dingen die je wel wilt maar niet kunt verhelpen, maar vooral over saamhorigheid, over mededogen, over wat ons bindt. Ik dacht me rot, ik voelde me een ongeluk, en ik moest erg huilen. Jacques ook (al zegt een man dat anders).
Het werd een podcast, te beluisteren op Vuurland, een vrijplaats waar boeken voor de eeuwigheid zijn. Van iedereen, voor iedereen, over iedereen. Mijn land. En nu heb ik er een plekje, het uiterste puntje van een schiereiland, meer een uitstekende rots, maar toch. Zelfs als ik nooit kleinkinderen krijg, heb ik niet voor niets geleefd.
Het gebeurde weer: toen ik naar Holysloot fietste, wind mee en alles zonnig, kwam een oeroud liedje in mijn hoofd: Alles in de wind, alles in de wind, daar liep een schipperskind, alles in de wind alles in de wind... Toen ik klein was, appelleerden die woorden aan mijn zigeunerinborst. Reizen, trekken, van alles los zijn - een schipperskind te zijn! Realistisch als ik was - mijn vader was leraar - wilde ik dan zelf maar ontdekkingsreiziger worden. Of stewardess. Of non in Afrika. Alles om maar niet te hoeven blijven in het bekrompen P.C.Hooftlaantje met de geknotte acacia’s en de gebiedende tuinhekjes.
Als kinderen zongen wij zedig: je bent mijn zusje, je bent mijn zusje. Maar het liedje, zoals zo veel liedjes, gaat eigenlijk over seks: Kom hier, Rosa, je bent mijn liefje, je bent mijn liefje...
Dus toen er een jeugdboek uitkwam met die titel, moest ik dat lezen. Iets erin, het naarste, rijmde met een boek van mezelf, Een mond vol dons. Iets met een jong meisje en een oudere man. Maar evenals in dat liedje net niet benoemd, net ongrijpbaar, wel banaal maar niet smerig, wel naar maar niet echt fout. Of misschien wel fout maar niet slecht, wel droevig maar misschien niet onoverkomelijk.
Zó echt schrijven, en dan mij raken, nou, dat lukt bijna niemand. Erna Sassen, Jonathan Franzen, Astrid Roemer, Koos Meinderts, Janet Frame, Frank Martinus Arion, Wilma Geldof, Keri Hulme. En even voor een goed begrip: Karl Ove Knausgard ontbreekt in dit rijtje, hè. Waar gebeurd is geen excuus.
Anna van Praag staat er wel in, met stip; naar haar was ik op weg met die wind in mijn rug. Zij vertelde me iets prachtigs, iets om trots op te zijn tot in mijn kist, lees hier maar. En hoewel we elkaar eigenlijk niet kennen, kennen we elkaar tegelijk heel goed. Want meteen nadat ik haar voor het eerst had gezien, las ik Een heel bijzonder meisje, een boek dat ik altijd had gemeden om dezelfde reden als waarom ik Geen gewoon Indisch meisje nooit gelezen heb en waarom ik een hekel kreeg aan Ilse uit de eerste - zij mocht een klas overslaan, terwijl ik al lezen kon. Laag trekje van me, ik geef het toe.
Maar tussen Anna’s boek en mij gebeurde iets waanzinnigs: ik herkende er iemand uit mijn eigen leven in. Een vrouw die geen achternaam nodig scheen te hebben en die de vader van mijn beste vriendinnetje in de netten van de bio-energetica verstrikte, of eigenlijk in haar eigen net, waarna het hele gezin in een jarenlang ondermijningsproces ten onder ging. Er zijn mensen die het een sekte noemen, die bio-energeticabeweging, maar dat doet de aantrekkingskracht van één persoon die mensen op oneigenlijke wijze aan zich bindt tekort. En de zelfdestructieve neiging van mensen met een gat in hun buik om zich te verslingeren aan zo’n orakel, waardoor het orakel gaat denken dat het met alles wegkomt.
Maar ook mensen met een gat in hun buik hebben kinderen. En dát is wat me aan Anna bindt. ‘Was zij het?’ vroeg ik later aan haar. En ja, ze was het. Romans lijken soms echter dan echt, maar hier was het één op één - biografische feiten staan daarbuiten.
Ik werd misselijk van Een heel bijzonder meisje (ik heb een maag van ijzer die zich alleen roert als ik moet bevallen of als er oud verdriet oprispt). Het verhaal trok me naar beneden, terug in het moeras van de jaren zeventig, terug naar de vaders die met doortrekkettingen om hun hals liepen en rozen kochten voor zichzelf, naar de tijd dat moeders niet jaloers mochten zijn en zelf ook lekker vreemd moesten gaan joh, of sla anders nog eens keihard op een kussen, harder, harder! Toen de huiskamerdeur op slot kon zitten omdat er een paar uur lang een droomuitlegsessie bezig was: sorry, kinderen even niet welkom, ga maar iets leuks voor jezelf doen, de nederwiet kan best al wel geoogst eigenlijk.
Maar wat een boek! Uit dankbaarheid droeg ik een zieligejeugdboek van mezelf aan Anna op. Ik bedoelde het als een bezegeling - en daar bleef het weer even bij.
Anna kan haar eigen levensverhaal vertellen, maar een van mijn eigen deuken kan ik rechtstreeks terugvoeren op wat er destijds om mij heen gebeurde, op mijn bestaan van eersterangstoeschouwer bij de seksuele revolutie. Tot mijn grote vreugde kan ik er tegenwoordig eindelijk schrijvenderwijs iets mee. Ik ben If aan het afmaken, een jeugdboek geschreven door een personage: Liesbeth uit onder meer Niemands meisje. Ook toen ik daarmee bezig was, werd ik misselijk, maar we hebben het weer gehad, het is over twee maanden een ding dat je vast kunt houden, open kunt slaan, waar je tomatensap over kunt knoeien, dat je dicht kunt klappen, in een straatbibliotheekje kunt lozen - niks beschamends of gevaarlijks aan.
Daarom was het zo heerlijk dat ik op een terrasje kon lachen met die soulmate die ik al had vermoed in Anna. Stumpers zijn we, man, man! Maar aardige stumpers.
Op de terugweg had ik weer wind mee.
Wanneer en waarom hebben we in vredessnaam een minachting opgedaan voor gesproken taal? Wat is er mis met luisteren? Wat wij smalneusapen al miljoenen jaren langer kunnen dan lezen?
Terwijl ik me een slag in de rondte werk om kinderen aan het lezen te krijgen, met hartstocht en overtuiging, is dyslexie een verdwijnend probleem. Eindelijk kan ik die drie kinderen in de klas die veroordeeld zijn tot lesjes in de gang troost bieden: hou nog even vol, maar jouw kinderen hebben nergens last meer van.
Ik denk dan altijd aan Kootje Meurs, die met een stralend gezicht zijn twee voor dictee op kwam halen bij meester De Jong. Kootje was een schat van een jongen en hij is vast goed terecht gekomen. Maar lezen en schrijven was niks voor hem. Hij droomde van de koopvaardij - ik hoop dat het hem gelukt is. Kootje onthield alles wat hij hoorde - dat is ook hard werken, hoor.
Nu al zou Kootje het gewoon redden. Mijn man, die met een ander alfabet opgroeide en bovendien ongelukkigerwijs een man is, houdt niet van gebruiksaanwijzingen: te veel leeswerk. Maar lezen is meer en meer iets voor prefesters. Gewone mensen doen het met YouTube. Er is altijd wel iemand op dat medium te vinden die alles van iets weet en dat duidelijk uitlegt, met beelden en in gesproken taal. Vaak in het Engels, toegegeven, maar een taal op het gehoor leren begrijpen is voor veel mensen geen enkel probleem. Het wordt pas ingewikkeld als we het op gaan schrijven.
Om te weten dat wij behoren tot de tak van de smalneusapen, is het best handig om te kunnen lezen. Het zoekt lekker op, in ongeveer zeventien seconden, en zoiets is dus een bijna gratis weetje. Maar er zijn zoveel weetjes die ontstaan door ervaring (ossenwit bij vlekken, geen suiker in je tank, geen benzine in je thee, ijsberen niet aaien), dat je heel goed zonder die artificiële kennis kunt. Natuurlijk moeten er mensen zijn die kunnen uitrekenen wanneer de Grote Kladderadatsch onze soort zal uitvagen, en hoeveel lager de verwarming moet om dat tegen te houden. Die mogen gerust lezen, het is niet verboden.
Maar het hóéft allang niet meer. De wereld schreeuwt om mensen als Kootje, die op hun klompen aanvoelen hoe de dingen wérken. Wat hebben we aan al die inkoopmanagers en lifestylecoaches en reorganisatieconsultants en marketingspecialisten als er niemand is om de machines door te smeren? Ik leer in vijf minuten meer van de man die de ketel komt doorlichten dan van een uur schriftelijk onderwijs. Lezen is een overschatte vaardigheid.
Daarom schrijf ik ook luisterboeken. Ik ben genomineerd. Voor De walnotenboom, en het is de tweede keer al. Het is u ontgaan; u bent een lezer. Ik zeg het toch maar even. Misschien stemt u wel op iemand anders. Maar dan hebt u toch de wereld een stukje beter gemaakt. Denk aan die drie kinderen en hun extra lesjes op de gang.
Lekker luisteren!
Ted van Lieshout, de veel bekroonde, vroeg op een recente bijeenkomst van jeugdboekenauteurs of collega-schrijvers zich, net als hij, soms beknot voelen in hun vrijheid doordat diversiteit en inclusie zulke grote thema’s zijn geworden. Alsof je als witteling niet meer gewoon over je eigen sores mag schrijven. Hij had zelfs aanwijzingen dat een boek van hem níét bekroond werd omdat dat het thema zwart-wit links liet liggen. Interessante vraag, vond menigeen. Er wordt op teruggekomen.
Ik denk dat iedere schrijver vooral moet schrijven wat ie zelf belangrijk vindt, wat ie kwijt wil, wat dringend van de lever moet. Daar is Ted van Lieshout het zonder twijfel mee eens. Waar het dus om gaat, is het klimaat, dat tegenwoordig dwingend kan voelen voor iemand die toevallig wit is, of toevallig hetero, of toevallig blij met zijn uiterlijke geslachtskenmerken.
(Homerisch buldergelach.)
Eeuwenlang hebben vrouwen onder mannennamen gepubliceerd om serieus genomen te worden. Honderden jaren hebben de canons niet de minste aandacht besteed aan schrijvers van kleur - en pas de laatste eeuw verschijnen er auteurs afkomstig uit ’minderheden’ op de lijstjes. Ik herinner me nog goed dat ik mijn eerste James Baldwin las (If Beale street could talk, nog steeds een van mijn lievelingen). Niemand die ik kende onder mijn witte en bruine medestudenten had ooit van hem gehoord. Een groot schrijver. Nooit een prijs gezien. Baldwin behoorde dan ook tot twéé minderheden.
Een week eerder, in een ander gezelschap, werd een kinderboek van Henna Goudzand ten doop gehouden. Op de rug van Bigi Kayman is een verhaal over de slavernij voor kleine kinderen, en daarin is het uniek.
Bij de presentatie werd de vraag opgeworpen wie bepaalt wat er verschijnt. Met als onderliggende kwestie: waarom zijn er zo weinig boeken over kinderen van kleur? Blijkens een filmpje dat werd gemaakt van die bijeenkomst wasTed van Lieshout daar ook. Ik had wel door het scherm willen klimmen om te horen wat hij over het onderwerp zei.
We kunnen nog decennia van gesteggel over deze vraag tegemoet zien. Over de positieve discriminatie van vrouwen bij sollicitaties gaat het ook al een halve eeuw, en we zijn er nog niet uit. Dit gaat niet over werken voor de kost, maar de vraag is evengoed van vitaal belang. Waarom vitaal? Geen hond leest toch meer?
Nou, daarom. Een hoop van de kinderen die boeken afwijzen als iets dat niet bij hun leven hoort, hebben ouders die niet om lezen geven. Maar er zijn er ook veel met ouders die lezen wél fijn of tenminste belangrijk vinden. Onder beide groepen zijn opvallend veel kinderen van kleur, met een oma in Marokko of op Curaçao, en die lijken wel als eerste af te haken. Orale cultuur, babbelt men dan. Die kindjes krijgen het niet van huis uit mee, hè.
Maar wat zie je als zij boeken tegenkomen over kinderen die eruitzien zoals zij? Precies, dan grijpen ze ernaar, ze graaien ze uit mijn kisten, gretiger dan hun leerkrachten ooit voor mogelijk hadden gehouden.
Hoezo zijn boeken niet meer relevant? Het hangt maar net van de boeken af!
Corona vergroot de kenniskloof, vergroot de achterstanden en kan een kinderleven voor altijd overhoop gooien. Nou, een kinderliteratuur die groepen links laat liggen, doet dat ook, niet zo plotseling en hevig, maar langzaam en sluipend en net zo disruptief.
Mijn oom Gé was hoofd ener school. Hij las mijn eerste kinderboek, en misschien nog een. Bij het derde zei hij: ‘Het zijn allemaal wel elitekindertjes, hè, die hoofdpersonen van jou.’ Ik schrok me rot, want hij had gelijk. Vanaf dat moment heb ik mijn best gedaan om iedereen die ik met mijn ogen zag ook een rol te gunnen in mijn verbeelding. Inclusie heet dat tegenwoordig, maar ik hoor Henna Goudzand zeggen: dat is een bevoogdend woord. Want wie bepaalt dat dan, dat iedereen mee mag doen? Iedereen doet er toch gewoon toe? Ook Ted van Lieshout. Zelfs als ie effe een keertje géén prijs wint.
Sander Donkers van de Volkskrant zat in de trein tegenover een meisje van een jaar of zeven. Ze zag eruit als Mickey Mouse en las Mickey Mouse, over magie. ‘Het meisje waande zich onbespied. Vanuit mijn ooghoek zag ik (...) dat ze een geopende hand ophield in de richting van het blikje cola dat voor haar op het tafeltje stond. Mijn blikje, dat zij op magische wijze zou laten bewegen.
Nog mooier om te zien - gaat Sander Donkers verder - dan het belachelijke toeval dat de trein op dat moment een bocht maakte waardoor het blikje in haar hand gleed, was de vanzelfsprekendheid waarmee ze de ontdekking van haar toverkracht accepteerde.’
Mooi geschreven, Sander. Maar drie woorden heb je mis: het belachelijke toeval. Dat heet geen toeval, dát heet nou juist toverkracht. Het meisje weet dat, geen wonder dat ze niet verbaasd was.
Haar ontdekking wortelde in een boek. Iedereen die leest, weet net als zij dat verbeeldingskracht dingen waar maakt, op manieren die je niet kunt bedenken met je boerenverstand. De grootste superkracht is verbeeldingskracht - Jules Vernes had eerder mensen in een baan om de maan dan de NASA.
Het is precies dat wat er ontbreekt aan het Nederlandse onderwijs, dat ondanks vele goede bedoelingen steeds verder afzakt in de lijstjes. Er ontbreekt tijd voor ouderwetse verbeeldingskracht. Wij scholen maar en scholen maar, vaardigheden hier en skills daar, competenties zus en bijspijkeren zo - en vergeten de kinderen alleen op pad te sturen om hun eigen ontdekkingen te doen.
En op pad, dat kan altijd, zelfs in een wereld van beton. In verhalen. In boeken, in het theater, voor het scherm, zelfs met een VR-bril op. Door te lezen, te luisteren of te kijken - door je mee te laten voeren.
Oude knarren zoals ik blijven er maar op hameren: verbeeldingskracht en taalvaardigheid versterk je het snelst door te lezen. Sommige topscholen lassen iedere ochtend een kwartiertje lezen in. Goed bezig. Maar waarom niet overal? Die topscholen laten kinderen zelf kiezen. Slim. Hoe ontdekken ze anders dat lezen lekker is? Want hun ouders snappen het zelf allang niet meer. De moeder van het Mickey Mouse-meisje zat op haar telefoon.
Oude knarren zoals ik blijven maar voorlezen ook. Fijn is om kinderen tegelijk te laten tekenen. Soms zie je dan het wonder gebeuren: er verschijnen deurtjes in bomen en raampjes in wolken. Een eenzame hoofdpersoon heeft ineens tóch een papa en een mama die zijn handen vasthouden. Of gewoon een raket. Tot ver in het voortgezet onderwijs krijg je kinderen muisstil met een goed verhaal. Even wég!
Zo leren ze vanzelf dat lezen voor het lekker is. Lezen doe je voor de lóh-hol! Snap dat nou eindelijk eens een keer! Vergeet leerdoelen en toetsbaarheid en output en scores en schrijfwijzers en nut en economische waarde. Lezen (of luisteren) voor je lol levert dat alles geheel vanzelf op.
En die blikjes cola, die vliegen dan vanzelf in je hand. Of misschien wel glaasjes toverdrank.
Mooie bloemen, na afloop van het online-bezoek aan een school. Maar die komen van docenten. Ik begon na anderhalf jaar virtueel leven serieus te denken dat het totaal zinloos is, dat gelul via het scherm van een schrijver die zichzelf te belangrijk vind. Ik begon onderhand heel zeker te weten dat ze intussen gewoon op hun telefoon zaten of aan blote lichaamsdelen dachten. En moest ik trouwens al die boeken nog wel schrijven? Niemand leest toch meer? Hou toch op, mens, hou toch op!
En toen kwam de post.
E: Ik vind het mooi dat u vertelt in uw boeken dat leven niet altijd makkelijk is.
Z: Het mooie is dat Liesbeth haar mening wilde uiten, maar dat kon niet want haar ouders waren niet echt met haar bezig. Ze wilde gewoon dat mensen naar haar luisterden, niets meer niets minder.
E: Als je die problemen niet hebt, vergeet je vaak dat andere mensen ze wel hebben.
J: Zelf heb ik vaak het gevoel dat mijn prestaties niet belangrijk zijn, maar ik dacht dat ik overdreef. Het hielp om iemand erover te horen, want zo weet ik dat mensen dit ook meemaken. Ik ben zeker van plan ‘Blauwtje’ te lezen.
G:
Zinnen in een vijver
Iedereen is een schrijver
S: Het gaat over een meisje dat naar Nederland moet verhuizen. Ze heeft een angststoornis. Ze woont bij haar oma die haar eigenlijk alleen maar belachelijk maakt.
A: In het begin dacht ik dat u alleen maar zou schrijven uit het perspectief van witte mensen, maar dat was totaal niet zo.
J: Ik weet niet wie ik ben. Niemand begreep hoe ik me voelde maar door u voelde ik iets dat u mij begreep.
E: U kunt ook schrijven over oorlogen in Afghanistan/Palestina/Midden-Oosten
N: Voorgestelde series/films: On my block, Charm City Kings, The hate u give
A: Dit is waarschijnlijk geen goed ding, maar ik zie mezelf een beetje terug in u. Bedankt voor het komen, ik had er veel aan.
Met natte ogen zei ik tegen mijn man: ‘Ik ben geloof ik toch niet overbodig.’
Hij keek niet op van zijn tablet. Ik was opeens heel blij met die bloemen.
Nieuw Nieuw! Nieuw! Trots kondig ik elders op deze website aan dat mijn eerste interactieve spelverhaal online staat. Een verhaal waarvan je al klikkend zelf de afloop bepaalt. Een spel dus. Of allebei. En je leert er ook nog van schrijven. Dank je wel, corona!
Niet te geloven, maar al 25 jaar geleden schreef ik mijn eerste klikverhaal voor Ouders Online. Een kerstverhaal waarachter geheimzinnige html-magie schuilging. Ongekend voor die tijd, en gek genoeg: nog steeds. Hoewel het bedrijfsleven al een jaartje of wat ontdekt heeft dat klanten tegenwoordig graag aan de knoppen zitten, en de mooiste doorklikbare presentaties aanbiedt, sloffen wij schrijvers dat amper bij. Verknocht aan papier, noemen wij dat zelf.
Tegelijk denk ik er al twintig jaarover na hoe ik verhalen interactief kan maken, maar pas nu heb ik de gereedschapskist gevonden. Sukkelig als dat is, wil ik die ontdekking toch graag delen; er zijn onder schrijvers relatief veel digibeten.
In die bedroevende toestand is het afgelopen jaar snel verbetering gekomen. Als gekken moesten we ons ontwikkelen. Digitale varianten op het klassenbezoek bedenken, filmpjes van onszelf maken (hilarisch is het filmpje waarin Jacques Vriens al zijn boeken tegelijk probeert te tonen). We moesten leren om ook zonder kinderen in de ogen te kunnen kijken te verkopen dat lezen leuk is. Bij zulke digitale lessen kreeg ik toch het gevoel dat ik bij de kinderen in de klas was. Dankzij de techniek, die ook wel haperde - na schrijvers zijn juffen de beroepsgroep met het minste verstand van digitalia. En op sommige scholen is het computerpark zo verouderd dat het je al bij de schooldeur tegemoet piept, dus neem het ze eens kwalijk.
Ook de juffen maakten, soms waar ik het kon zien, een inhaalslag. Nederland is al het meest gedigitaliseerde land van Europa (eindelijk eens een lijstje waar de Finnen het niet winnen), en dat kwam ons ’tijdens corona’ goed van pas. Maar de achtergebleven groep waartoe ik behoor, kon toch nog grote stappen maken. En we hadden er de tijd voor ook. Doe mij nog maar zo’n lockdown!
Ondanks die stappen vooruit word ik toch nog steeds uitgelachen als ik zeg dat ik mijn digitale lesmateriaal maak met PowerPoint. Dat je daarmee wel iets anders kunt dan alleen maar puntjes met bullets onder elkaar zetten. Dat PowerPoint plaatjes, animaties en ook video graag lust. Dat je alles mooi achter elkaar kunt plakken, muziek eronder, voice-over, wat je maar wilt. Omzetten naar een filmpje en dan op je website ermee, bij je biografie of de veelgestelde vragen of verstopt achter de afbeelding van een boek.
En nu heb ik dus ook nog ontdekt hoe je verschillende verhaallijnen kunt uitzetten, waar de online-lezer naar hartelust zijn eigen keuzes in kan maken, zodat hij zelf bepaalt hoe het verhaal verloopt. Fluitje van een cent voor PowerPoint. Ik werk veel met plaatjes en mijn eigen stem, want niet iedereen leest zo snel als ik. Maar de structuur van een verhaal is niet afhankelijk van de vorm waarin je het presenteert. Kop, buik, staart immers. Hoofdpersoon met een hoekje eruit. Verrassing in het midden, verrassing aan het eind. Kind kan de was doen.
Het verschil met geschreven verhalen is niet dat mijn online lezers het gevoel hebben dat ze zelf deel uitmaken van het verhaal, want dat heb je juist het meest als je leest. Maar wél dat ze zelf achter de knoppen zitten. En als ik ze dan nieuwsgierig genoeg heb gemaakt, lonkt het boek.
Binnenkort in dit theater: Wie is de bedrieger?
Ik kan het wel, hoor. Lees maar.
Ik krijg alleen lang niet alle prijzen die ik verdien. Jaren heb ik me afgevraagd hoe dat toch zit, dat ik mijn meesterwerken altijd in het verkeerde jaar schijn te schrijven, als er niemand kijkt. Of tegelijk met die geweldige collega die ongeveer hetzelfde boek heeft geschreven op hetzelfde moment. En ook zie ik wel dat boeken met mooie plaatjes opvallend vaak griffels winnen, en dat is niet helemaal eerlijk, maar ik snap het ook wel weer.
Toch vind ik het soms zuur dat ik droog blijf onder de Nederlandse prijzenregen. Eerder dacht ik dat ook wel eens van geniale collega’s die schijnbaar niet gezien werden, tenminste niet als auteur van jeugdromans (meestal zijn die wel rijk geworden met televisiewerk, dus dan steekt het minder). Maar die kunnen tegenwoordig hun prijzen niet eens meer dragen. Dus misschien kan ik het gewoon niet, dacht ik. Ik ben een, een wannabe, een nobody, of nog erger: een has-been (dat denk ik in het Engels, want dan doet het minder pijn).
Of ben ik ongeduldig, komt mijn tijd nog? Is het toeval, pech, net de verkeerde juryleden op het verkeerde moment, of de goede juryleden maar net de verkeerde boeken, een mismatch in ieder geval, een kwestie van smaak, toeval, voorzienigheid, de straf voor mijn zonden? Een mens heeft de neiging betekenis te zoeken, en ook al is de waarheid pijnlijk, die is altijd nog beter dan dat vage gevoel van gefaald hebben dat de meeste mensen mee hun graf in nemen.
Mijn oom had gehoopt dat hij de sterren zou bestormen als dirigent. Je zag ook altijd zijn handen bewegen als hij de klassieke meesters beluisterde, in de meest magistrale uitvoeringen op de allerduurste apparatuur. Een hoogvlieger, een dromer. Maar in de grauwe alledaagsheid had hij toch maar gekozen voor een baantje bij de belastingen, en zelfs de piano die mijn tante hem aanbood niet in huis gewild. Liever niet geprobeerd dan op je muil te gaan.
Die beduchtheid ken ik niet. Ik bestorm de hemel schromeloos van alle kanten - kan mij het schelen of ik het haal of niet, zo’n smak terug op aarde overleef je ook wel weer - als ik maar af en toe eens hoor van iemand: fijn dat je dat deed, daar heb ik wat aan! Maar toen ik onlangs maar liefst twee recensenten tegelijk op bezoek kreeg, bekenden ze dat ze mijn laatste prachtboek niet eens hadden gezien. Hoe nu?
Men fluisterde me in het oor dat uitgevers ervoor betalen, voor zo’n nominatie, je komt niet zomaar op een groslijst - en zelfs niet op een tiplijst. Dat schokt me dan wel even, tot ik besef: een jurylid is ook maar een mens, stel je toch voor dat die arme luitjes álles zouden moeten lezen, ook wat er aan gemakzuchtige zooi bij elkaar gezelfpubliceerd wordt - en dan doen de stakkers het ook nog om niet, voor een stapeltje boeken. Nee hoor, werp maar drempels op, laat de uitgevers maar betalen, dan denken ze wel twee keer na.
Maar dat is pas een pijnlijke conclusie! Dus mijn uitgever zit zélf te wikken en te wegen: deze sturen we wel in, deze niet. Dit hebben we weliswaar uitgegeven, godzegenedegreep, maar het wint vanzijnlangzalzeleven geen prijs, gaan we niet hard voor lopen. Is dát waar mijn juweeltjes blijven steken? Op het stapeltje kansloos van mijn eigen uitgever?
Ik ga het niet navragen. Op een dag in een voorstelbare toekomst sta ik heus ook veertig seconden te stralen op zo’n podium. Of niet. Dood ga ik toch.
Zolang er maar af en toe iemand heeft gezegd: dát was een verhaal, dáár had ik wat aan.
En die prijs heb ik al binnen.
‘Mondkapjes? Doe ik niet aan. Geloof ik niet in’, zei een Amerikaanse vrouw in een clipje bij Jinek. Oké, kan. Een mens heeft zijn overwegingen, immers? Maar toen de voxpopper vroeg waarom dan niet, de cijfers toonden immers aan dat... zei ze: ‘Ik geloof niet in cijfers.’
Geen wonder, kun je denken, in een land waarin de president unverfroren zegt: ‘De wetenschap weet er niks van.’ Maar was het maar zo simpel. Het heeft weinig met populisme te maken. Ruud Gullit, in de studio bij Jinek, reageerde fris van de lever: ‘Ignorance.’ Onwetendheid bedoelde hij, maar niet iedereen heeft zomaar zo’n moeilijk Nederlands woord paraat.
De democratisering van het geschreven woord, mogelijk gemaakt door internet en techreuzen, heeft gek genoeg ook geleid tot een minachting voor het geschreven woord. Als we allemaal ongestraft en ongezouten van alles kunnen optikken, is de neiging om zorgvuldig te formuleren in één klap weg. Over de heg hoef je het niet ingewikkelder te maken dan de buurvrouw kan behappen. En als zij uitroept: ‘Pesies!’ is het doel bereikt. Dat slaat het grote gelijk neer aan weerskanten van de heg.
Een dorpsgenoot weet een medische misser aan het feit dat de verpleegster zwart was. Dat werd aan de teamtafel voor kennisgeving aangenomen. Zwart, fout, logisch.
Mijn eigen tante kent twee zwarte vrouwen. De ene, die haar vrijwillig van hot naar her sleept, is een prachtige vrouw, zó knap!
De ander is een ‘lillijke zwarte’ die haar verkeerd uit bed hielp en haar dagenlang pijn bezorgde. (Expres, denk ik? Ik weet niet precies hoe dat werkt bij lillike zwarten.)
Toen ik dit vertelde aan de dorpsgenoot, keek hij me glazig aan. Wat had dát er nou weer mee te maken?
Iemand aan dezelfde tafel vond dat het wel e-nór-rem werd overdreven, dat gezeur over discriminatie. Daar merkte je toch niks van in Nederland?
Dat is niet alleen ignorance, dat is gebrek aan inlevingsvermogen. Botkoppigheid.
Tegelijk is het nieuws dat onze jongens eigenlijk niet meer lezen. We bungelen onderaan het Europese leesplezierlijstje. Nou houden we mannen binnenkort alleen nog om het zaad en, vooruit, hun spierkracht, maar toch raar, als je niet meer hoeft te luisteren als een man over politiek praat.
Ik weet ook heus wel dat je meer leert van YouTube dan van een gebruiksaanwijzing, en dat soundbites (‘Minder!’) en hashtags (‘#freethepeaple’ (sic) spannender zijn dan een geschreven verhandeling over de onmogelijkheid van waardevrije wetenschap, maar - bent u daar nog? Deze zin was te lang, hè. Oké, nog een keer dan. In stukjes. In! Stukjes!
Ik heb ook een mening, sorry. Mag-ie even? Ik denk namelijk niet dat denkvermogen per se gelinkt is aan het lezen van lettertjes. Ik denk dat je ook slimmer wordt van een lange, gelaagde, goed beargumenteerde en op onderzoek berustende voordracht, al of niet digitaal overgebracht. Maar ik weet ook dat het vermogen om dat vol te houden zonder in slaap te vallen staat of valt met oefening. Een goed boek geeft je die oefening zomaar, zonder dat je er erg in hebt. Echt enorm goed tegen de ignorance, zo’n pil.
En na inname begrijp je misschien ineens dat die verpleegster het rot vindt dat ze het met haar huid niet goed kán doen. #leesjelief, dat zeg ik ervan.
PS: een lid van de jury voor de Jonge Beckman gaf Dolf Verroen het advies langere zinnen te schrijven, 'zodat het meer op een echt boek lijkt’. Daar heb je het nou!
Een schrijver die gaat janken tijdens een interview - die spoort dus niet. En dat klopt, ik hoor het al mijn hele leven dat ik op de rand van gek ben - of eroverheen. ‘Hoe is het om je zo kwetsbaar te maken?’ vroeg Bas Maliepaard voor de Grote Vriendelijke Podcast. Ja, hoe leg je dat uit: dat je zó met de billen bloot gaat voor een anoniem publiek? Voor mensen die niet per se geïnteresseerd zijn in jouw persoonlijke sores. Of mensen die jou al heel lang kennen, maar de bodem van je ziel nooit hebben bereikt - zoals jijzelf die van hen nooit hebt aangeraakt. Wat moet dat?
In aflevering 27 van de GVP doe ik iets wat lang verboden was; de link leggen tussen schrijver en werk. Tussen mij en dit boek dus. Gewoon uitleg waarom ik de drie boeken over Liesbeth niet aan mijn moeder kon laten lezen. Willen mensen dat weten? Is het relevant? Hoort het werk niet voor zichzelf te spreken?
Of mag je wél nieuwsgierig zijn naar het schrijversleven dat er de bron voor is?
Het is een oude discussie, vorm of vent, werk of wijf. Een feit is dat biografieën, ook van schrijvers, worden gevreten. Interviews met schrijvers waarin die wél hun persoonlijk leven blootgeven - ik knip ze uit. Zodra ik een boek uit heb, spel ik het nawoord of de inleiding, en zoek ik op hoe het nou met die schrijver zat. Was het echt zo’n Don Juan of had hij juist Viagra nodig?
‘Ging jouw vader echt zo vaak vreemd?’ vroeg een lezer me, zonder onderscheid te maken tussen mij en de hoofdpersoon. Gaat je niks aan, dacht ik toen - maar had ik daar wel gelijk in? Ze vroeg eigenlijk naar het hartenbloed in het verhaal.
Ik lees een roman van Michael Ondaatje over een totaal waanzinnige oorlogsjeugd en geloof daar zó in dat ik er niet aan wil dat Ondaatje in de oorlog een baby was en helemaal niet in Londen woonde. Dat het verhaal los staat van de feiten in zijn eigen leven, leert me wat over zijn schrijversschap. En het maakt dat ik het boek nog eens omdraai en opnieuw stukjes lees, juist omdat het niet feitelijk autobiografisch is.
Tegelijk voelt het zó authentiek, dat er wel degelijk hartenbloed in verwerkt moet zijn. Ik heb door Ondaatjes geboortedatum op te zoeken en een interview te lezen een extra boek gecreëerd, een tweede Blindganger. De titel lijkt opeens op mij te slaan, op iedereen, want wankelen we niet allemaal op de tast door het leven, zonder te snappen wat er om ons heen gebeurt? We kunnen elkaar niet kennen. Maar dat is juist waar we het meeste naar snakken. Te kennen, en gekend te worden. Al lezend komen we dichterbij. Al schrijvend moeten we dat te bieden hebben.
Ja, dat maakt kwetsbaar. Maar wie niet kwetsbaar durft te zijn, is een lafaard. En lafaards kunnen we in mijn vak niet gebruiken. Een boek schrijven is op één been strompelen van mangat naar mangat. Als een blinde gezichten betasten om te voelen wat de stemmen zeggen. Als een paard met oogkleppen doorzwoegen zonder te beseffen dat het in rondjes gaat. En almaar in de hoop er ooit iets van te snappen.
Natuurlijk heb ik Blauwtje al tientallen malen eerder geschreven. En misschien wilde ik dat er nou eens bij zeggen. Want toen ik Liesbeth te kijk zette als iemand van wie het zo ontzettend moeilijk houden is dat je haar vriend wilt toeschreeuwen: Loop weg! Nu het nog kan!
toen zei ik eigenlijk: blijf bij me.
En dat moet hardop.
Is het echt gebeurd? is misschien de vraag die schrijvers het vaakst krijgen. Kinderen vragen het bijna altijd. Maar ook volwassenen vragen het zich af, al houden ze vaker hun fatsoen. Pjotr van Lenteren, recensent van de Volkskrant, vroeg het zich laatst bíjna hardop af... maar op het nippertje beet hij op zijn tong. Mensen houden van gluren naar de buren, daarom. Ik zelf vind dat er altijd hartenbloed uit een boek moet vloeien. Zoals bij mijn boek Justins rivaal, dat ik schreef met Jason Umotuni, wiens moeder uit Rwanda komt.
Als Schoolschrijver leer ik kinderen vaak goed kennen, zeker als ze het zelf op een schrijven zetten. Jaren geleden maakte een jongen uit mijn klas een rap met het zinnetje ‘Ben ik mijn moeders hoeder?’ Daar krijg ik nu nog kippenvel van. Ben ik mijn moeders hoeder – en dan tien jaar oud zijn.
Kinderschrijfsels gaan vaak over Tim en Anna, terwijl zo’n kind dan zelf bijvoorbeeld Abdelouahed heet. Het zijn vermommingen van eigen leed. In zo’n half schriftvelletje kan een wereld van eenzaamheid schuil gaan. Soms peuter ik die tevoorschijn, samen met het kind, en dat wordt dan een boek.
Andere keren moet ik eraf blijven. Ik bewaar het geheim van twee kinderen die níet wilden dat ik een verhaal maakte van hun leven. Een jongen vroeg me. ‘Kunt u het niet aan me zien?’ Ik had al nee gezegd – je wilt het niet erger maken – maar opeens dacht ik: het is een meisje. Zit me tot vandaag dwars, want ik heb er niks op uitgedaan.
Het andere kind werd ieder weekend mishandeld. Juffen en meesters weten ook wel hoe het komt dat sommige kinderen zo vaak ziek zijn op maandag, en lange mouwen dragen bij gym. Er zijn trajecten voor, vertrouwenspersonen, jeugdzorg, gezinscoaches, pleeggezinnen. Zeker, zeker. Maar de reden dat ik er vanaf moest blijven, was dat die jongen doodsbang was om bij zijn mishandelende ouders weg te moeten.
De kinderen die wél met mij samen een verhaal hebben bedacht heten Mikail, Jezennia en Jason. Alle drie hebben ze die vraag gekregen: ‘Echt gebeurd? Met jou?’ Gelukkig waren ze gewaarschuwd. ‘Nee’, zeiden ze dan koeltjes tegen de interviewer, ‘het meeste heeft Lydia erbij verzonnen.’ Want stel je voor, dat ze er op het schoolplein op zouden worden aangesproken!
Mijn vader zei vroeger vaak: ‘Ik heb mijn kinderen tenminste nooit mishandeld of verkracht.’ Dat moest een troost zijn, al wist ik niet waarvoor. Ik verdedigde mijn ouders tegen alles in. Het waren superouders, en ik wilde samen met hen in een familiegraf.
Het heeft tot ongeveer mijn zestigste geduurd voordat ik met de billen bloot durfde. Toen pas schreef ik Survival, voor wijze kinderen, en Niemands meisje, voor bijna-volwassenen. Nu ligt er een Blauwtje op de schappen, waar ik me nog het meest voor ga schamen. De eerste twee heb ik niet aan mijn moeder laten lezen. Het derde hou ik bij mijn dochter weg.
Gelukkig vraagt bijna nooit iemand rechtstreeks aan me of die boeken over mijn leven gaan. Is die vraag soms té gênant? Sparen lezers me?
Nou, dat hoeft niet hoor. Ik heb echt alles verzonnen. Alles. Hè Pjotr?
Een actiefoto. Kinderen leunen op hun knieën naar voren. Sommige zijn bezig met kleuren. Andere denken diep na. Alle oren vertonen puntjes. Hier is iets bezig. Wat?
Er wordt voorgelezen. Gewoon voorgelezen. En niet die hersenverwekende teksten die tegenwoordig voor kindervertelsels door gaan. Gewoon, pittige verhalen, vol pittige woorden, over pittige dingen als liefde, verlies en dood. Een stukje als voorbeeld:
De schimmige figuur stond vlakbij en keek me recht aan.
‘Een nieuwkomer! En warempel met nog wat vlees op de knoken! Hij lachte kakelend. ‘Welkom, welkom.’ Hij wees op zijn borst. ‘Konkelefoes, de koster hier. Mijn kompaan en ik zouden net gaan kanen. Met u erbij is ons maal compleet.’
Dat klonk griezelig. Alsof ik geen gast was, maar iets op het menu.
Konkelefoes pakte de kandelaar en liep naar het luik. ‘Komt u nog? Mijn kompaan is wat kittelorig.’
‘D-dank u wel’, zei ik, ‘een andere keer.’
‘Zo’n kans krijg je niet meer, kerel.’ Hij lachte zijn akelige lach en barstte los in een rijmpje.
‘Welkom in de kerk van kommer!
Weer een schaap over de dam.
Abraham slacht sluw zijn lam.
Isaäc is heel wat dommer,
legt zijn bol onder de bijl
en zijn bloed spuit in de teil.
Iedereen weet: kinderen zijn tegenwoordig lui, hangen de hele dag in de bank te gamen, hebben de concentratiespanne en de woordenschat van een koolmees...
O ja? Ademloos luisterden de kinderen naar mijn sprookjes, met moeilijke woorden en al. De kinderen op de actiefoto hielden dat moeiteloos anderhalf uur vol. Met hun billen op de harde grond. De aanwezige volwassenen keken vol verbazing toe. Kon dit?
Natuurlijk kan dat. Het is niet wáár dat kinderen niets meer kunnen. Kinderen willen toch leren? Daar is hun hele wezen op gericht, alle stofjes in hun lichaam vragen om kennis, ervaring, inzicht. Meer, meer!
Wij vragen eenvoudig te weinig van ze. We dagen ze niet uit. We kunnen niet alleen de ouders de schuld geven, met hun: ‘Proefwerk? Kom maar jochie, dan besteed ik er mijn avond aan.’ Nee, het curling-principe strekt zich uit tot het onderwijs.
‘Sprookjes?’ vroeg meester Paul, voor mijn bezoek aan zijn school. ‘Nee, doe maar niet, dat kunnen onze kinderen niet aan.’
Meester Paul zou nog versteld staan - maar misschien moet hij dan eerst zichzelf uitdagen.
Ik hou dit stukje kort - vanwege de concentratiespanne van de meesters van tegenwoordig.
NB: de kinderen op de actiefoto zijn wit, maar alleen omdat foto's lastig liggen in de islam. Kinderen met een migratieachtergrond luisteren nóg gretiger.
Kick van de week: Taha is tegen me gaan praten! En hij heeft zelfs een heel boek voor me geschreven, met een kop en een staart en een mooie bolle buik, een spannend verhaal over een paashaas die een kuikentje onder zijn hoede neemt. Taha is klein van stuk en gaat wellicht ook nog gebukt onder faalangst, maar dat stille vijvertje heeft een rijk onderwaterleven.
Het had ook anders kunnen gaan met Taha. Hij had ten prooi kunnen vallen aan het passend onderwijs. Gruwel! Passend onderwijs is een prachtwijkenwoord: een eufemisme dat precies het omgekeerde aanduidt van waar het in de praktijk voor staat. Passend onderwijs betekent vooral dat het reguliere onderwijs wordt volgestopt met kinderen die extra zorg of aandacht nodig hebben. Heel goed voor een kind, oordeelt de zittende macht, om op te gaan in een groep waar hij zich onveilig voelt! Tof, dat hij leert omgaan met frustratie, eenzaamheid, verdriet, onmacht en de ergernis van juffie!
Ook fijn, dat hij - als het heersende virus de remedial teacher in zijn klauwen heeft - helemáál geen extra aandacht krijgt. Dat hij zich dan dat uurtje ook nog weer gedeisd gaat zitten houden - als de juf me vergeet, valt het ook niet op dat ik niet mee kan komen. Of de rest van de klas lastig valt met zijn slecht gecontroleerde impulsen. Want passend onderwijs is met die overvolle klassen van tegenwoordig vooral: op je krent en kop houden. Yes!
Kinderen die extra zorg behoeven wegproppen in gewone klassen was natuurlijk ooit een bezuinigingsmaatregel, zoals gewoonlijk verkocht als verbetering. Maar de hand op de Haagse knip is niet de enige oorzaak van het gebrek aan aandacht voor speciale gevallen. Ouders hebben ook schuld. Want juist de minst competente ouders vinden het een blamage om hun kind een heenkomen te bieden in het speciaal onderwijs. Ze houden dat actief tegen, je hoeft maar op een bankje op een plantsoen te gaan zitten om moeders te horen fulmineren tegen de voorzieningen die voor hun kinderen zijn getroffen. Jeugdzorg is een boeman, en het speciaal onderwijs is een poel van verderf waar hun kinderen tot elke prijs vandaan moeten worden gehouden.
Dus niet. Taha is stikgelukkig in zijn klasje van zeven kinderen, met zijn juf die tien jaar geleden al een lintje had mogen krijgen, maar complimenten achteloos wegwuift omdat ze met hart en ziel bezig is kinderen te beschutten en aan te moedigen. Enne... op te voeden.
Van sommige ouders snap je het wel dat ze zich afzetten tegen plaatsing van hun kind op een bso. De aanpassingsproblemen van veel kinderen schuilen niet zozeer in aangeboren afwijkingen, maar vloeien voort uit de onmacht van hun ouders. Schulden, een scheiding, een bezopen stiefvader, een te klein huis vol jengelende peuters, de dominantie van een ontspoorde broer - het zijn allemaal factoren die kunnen maken dat een kind zijn draai niet vindt. En dan is het in zekere zin terecht dat de ouder het zichzelf aanrekent dat zo’n kind in het speciaal onderwijs belandt. Maar is het dan beter om hem te laten verkommeren in een te volle klas?
Hoe langer ik als Schoolschrijver in het basisonderwijs rondbanjer, hoe meer bewondering ik krijg voor leerkrachten. Het is de belangrijkste baan die er bestaat en we zouden ze voor minder uren beter moeten betalen. Dat geldt in het algemeen, maar het geldt zéker voor de helden en heldinnen in het speciaal onderwijs. Zij maken van kinderen die onherroepelijk tussen de raderen zouden raken jonge mensen met een kans om zich staande te houden.
Ik sta nu op een bso op IJburg, een vluchtheuvel op een eiland. Ik heb zelden zoveel blije gezichten gezien, zulke lieve leerkrachten ontmoet en zoveel groei gezien. Kijk naar Taha’s kuikentje, dat op de tekening groter is dan zijn pleeghaas.
Ouders die hun kind zo’n heenkomen onthouden zijn niet goed bij hun verstand.
Genomineerd en verloren... Ben ik teleurgesteld dat Niemands meisje niet de Gouden Lijst heeft gewonnen? Toch niet zo erg (van harte, Erna Sassen!), want dit jaar is de prijs geadopteerd door BRUUTtaal, een verfrissende taalmethode die ‘betekenisvol onderwijs’ wil aanbieden. En alle zeven genomineerde boeken voor de Gouden Lijst spelen een rol in de schrijfwedstrijd die BRUUTtaal daaraan vast knoopt. Wat wil zeggen dat bevlogen docenten mijn boek in de klas aan de man gaan brengen. Kijk, daar heb je nog eens wat aan.
Dankzij een ander recent boek van mij belandde ik op de geweldige leesbevorderingswebsite van Femke Ganzeman, die weliswaar een beetje een saaie uitstraling heeft, maar daardoor des te informatiever is. Echt voor álles kunnen leerkrachten (en amateurs zoals ik) er terecht. Zoek een boek bij een kind, zoek een boek bij een teer onderwerp, wat doe je met zo’n boek, welk stukje lees je voor, welke vragen stel je aan de orde? Welke boeken zijn goed voor spreekbeurten, welke verhalen horen bij de canonvensters, waar gaat de Kinderboekenweek over, wat is de tiplijst van een jongen zonder zitvlees, en wat bied je aan jonge denkertjes aan? Eerlijk gezegd word ik helemaal hyper van Femke, de ene tip is nog beter doordacht dan de andere, op haar site voel ik me als Ali Baba in de grot. Is er een prijs voor leesbevorderaars?
Over mijn Justins rivaal schrijft ze dit:
‘Justin zit in een klas waarin de straatcultuur overheerst. Zelfs de juf heeft moeite om overeind te blijven (maar het lukt haar wel!). Een van de grootste lastpakken is Danilo en het is dan ook enigszins verwonderlijk dat Justin hem te hulp schiet als hij ziet dat Danilo zelf slachtoffer wordt van een aantal jongens. Maar Justin kan niet tegen onrechtvaardigheid en voelt goed aan dat er iets ís met Danilo.
… wat steekt er achter die gekke antwoorden van hem? Opeens wil hij dat heel graag weten. Doorvragen gaat niet; hij is geen meisje. (blz. 36)
Sommige opmerkingen, zoals hierboven, zijn wel opmerkelijk. Hoezo ben je een meisje als je gaat doorvragen? Hieruit blijkt echter hoe goed de regels van de straat in het verhaal zijn verwerkt – echter dan dit krijg je een boek bijna niet.’
Aan Femke moest ik denken toen ik nieuws hoorde dat Zaanstad de kinderen een dag per week naar huis gaat sturen omdat ze geen leerkrachten kunnen vinden. (Ja, geen wonder, met al dat geld dat buitenlandse investeerders wordt toegestopt... Betaal die hardwerkende Nederlanders waar jullie zo dol op schijnen te zijn dan eens fatsoenlijk, stelletje plucheklevers!)
Een vierdaagse schoolweek is tegen de wet en doodzonde. Want Nederland wemelt van goede leesbevorderaars, schrijvers met te weinig omhanden, werkloos geworden bibliothecarissen (want liever dan te investeren in een geletterde opvolggeneratie geeft onze regering het beschikbare geld weg aan rijke stinkers). Gepensioneerde uitgevers, theatermakers die tijdelijk naast het podium staan en de vrijwilligers van de Voorleesexpres... Allemaal mensen met verstand van boeken en lezen, en wat meer zegt: mensen die weten dat je maar hoeft te zorgen dat een kind lezen léúk gaat vinden om er een kanshebbertje van te maken. Geef Zaanstad aan Femke, en ik weet zeker dat zij iedere school daar een dag zeer zinvol onderwijs kan aanbieden, niet zelf, maar met behulp van die armee van mensen met een passie voor lezen.
Wij van De Schoolschrijver weten dat het kan. Er is nu trouwens ook een Schoolschrijver-maand, digitaal, opgetuigd en aangekleed, compleet met schrijversbezoek. Begin daar eens mee, en laat dan de rattenvangers van de leesbevordering los. Dan garandeer ik Zaanstad een grootste toekomst.
We leken een bedreigde minderheid: wij die houden van oud, van taal, van lezen en van smijten met rottend fruit. Wij zijn een bijna uitgestorven soort, hoewel overactief op internet - snuffelend in de Nederlandse Liederenbank, of slikvingerend door de vergeelde pagina’s van dbnl. Maar live? Daar komt toch geen hond meer om. Wij hébben weliswaar onze eigen Shakespeare, helemaal zoals het hoort aan de liefde gestorven. Maar - zakelijk volk dat we d’r zijn - we houden hem niet in ere. Gerbrand Adriaenszoon Wie?
Op verjaardagen hoor je soms nog dat het kan verkeren, maar er had natuurlijk allang een tragikomische film over deze onfortuinlijke minnaar en jonggestorven hoogvlieger gemaakt moeten zijn (Brero in love). We zouden allemaal één keer in ons leven met dikke keel de klacht van Katrijntje moeten horen: ‘Helaes! wat komt my op, de doot is al myn wenschen, My, die verlaten ben van God en alle Menschen...’
Nee, stil maar, die taal went. Bredero’s stuk Moortje is nog gewoon te begrijpen, zij het dat ik het wel aan mezelf moet voorlezen. Bij mijn eindexamen verblufte ik mijn leraren met een hele rits middeleeuwse en zeventiende-eeuwse titels op mijn lijst. Ik weet niet of ik er destijds eerlijk bij heb verteld dat ik ze tot me had genomen als luisterboek. Dat kon toen ook al, al moest je er bandjes voor in een cassetterecorder stoppen. Sindsdien begrijp ik dat je lezen eigenlijk beter luisterend kunt doen. Een inzicht dat nu eindelijk veld wint: vooruitgang!
'Arend Pieter Gijzen, met Mieuwes, Jaap en Leen, en Klaasjen en Kloentje, die trokken t’zamen heen...' Dat stokoude en springlevende liedje van Bredero kan ik (bijna) meezingen, want ik heb het afgespeeld tijdens het schrijven van Turkenliefje, het tragische verhaal over een Hollands meisje dat zich verliefde in een Barbarijse kaper. Het verhaal is een tweelingzusje van Bredero's Moortje, nu ik erover nadenk, maar dat is geen halsmisdaad; Bredero zelf grossierde in tweelingzusjes.
Het leek er even op dat het genre van de historische roman met het verscheiden van Hella Haase een stille dood zou sterven, maar het is wonderbaarlijk opgestaan. De generatie die is opgegroeid met Simone van der Vlugt wil méér. Dank je wel Simone, want nu kan ik me naar hartelust onderdompelen in oud en voorbij, en er nog geld voor vangen ook.
‘De vrouwen hebben hunne byzondere baden, waarin de mannen niet durven gaan, onder wat voorwentzel het ook wezen mag. Dit zijn onschendbare schuilhoeken...’ Genieten!
De Taalstaat, een radioprogramma dat de mufheid niet helemaal buiten de deur weet te houden, kent de rubriek 'Vergeetwoorden'. Schrijfster Nelleke Noordervliet bepaalt welke woorden het verdienen aan de vergetelheid ontrukt te worden. Er komt eigenlijk nooit een woord langs dat ik nooit gebruik, maar ik hoor wel geregeld woorden die mijn nichtjes niet kennen. Anderzijds: mijn nichtjes gebruiken woorden die ik niet uit kan spreken. WTF is een GoPro?
Bredero was zelf ook een vernieuwer, met die volkse taal van hem. De dingen kúnnen niet alleen verkeren, ze verkeren ook, en dat verkeren gaat doorgaans met een rotvaart. Prima, want in een stilstaande sloot gaat het water rotten. Maar ik vind het evengoed heerlijk dat ik straks op de binnenplaats van een kasteel met rottend fruit mag gooien als de held en het meisje - vergiftigd door haar vader, wat drommel! - levenloos ter aarde storten. Oud is alom aan een revival bezig, en we kunnen er gewoon weer bij zijn. Go, Brero, go!
Maar laat me ook de lof van nieuwe dingen zingen. Als Turkenliefje er straks is, oortjes in! Uit Barbarije en de Republiek heb ik vrome gezangen en ondeugende liefdesliedjes, volkse danswijsjes en deftige composities verzameld op Spotify, voor een bijna-totaalbeleving. Geuren zelf nog even erbij maken; mijn advies is om niet te douchen. En zet intussen een stevige olipodrigo in de oven.
Ha! Opvoeding tot burgerschap is in het nieuws: het ministerie van Onderwijs gaat erop inzetten. Zou tijd worden!
Het onderwijs zelf is er al een tijdje mee bezig, en ik ook. Toen anderhalf jaar geleden een van mijn boeken over Drakeneiland op grote schaal verspreid werd door de CPNB, rook ik een kans. De democratische rechtsstaat is het waard om doorgegeven te worden, en dan moeten we wel weten hoe die werkt. In een tijd dat politici herhaaldelijk de rechter voor de voeten lopen, zelfs als ze academisch geschoold zijn, kan opvoeden in de trias politica geen kwaad.
Trias wat?
Dat bedoel ik.
Wonderlijkerwijs loopt het basisonderwijs nu eens voorop. Je kunt op vrijdagmiddag bijna geen school meer binnenkomen of leerlingen proberen je koekjes aan te smeren, of een krant, of ze lopen te koken voor de dementen om de hoek. Mijn moeder, die naast zo’n school woonde, had op een goed moment drie roodballige kerstbomen staan, complimenten van de startup ‘Elke oma telt’. Leerlingen runnen bedrijfjes en spelen instellinkje, hartstikke leerzaam. Het voedt op tot burgerschap, maar inzicht in onze bestuurlijke omgangsvormen geeft dat nog niet. Daar is meer voor nodig.
Hebben mensen met een onderbuik recht van bestaan? Of moeten mensen met een overactieve prefrontale kwab in een interneringskamp? De tegenstelling is actueel, want in Amerika en Italië heerst de onderbuik al. Onderzoek toont aan dat rechts meer met de onderbuik denkt (of eigenlijk met hun amygdala, een knooppuntje van emoties) en links ontzettend in zijn hoofd blijft zitten (met name de voorste kwab, waarmee je fronst en ‘eh...’ zegt). Maar waar tegenstellingen zijn, is synthese geboden. We hebben allebei nodig. Wetenschappers (met hun kwabben) komen daar wellicht over een tijdje ook achter. Kinderen brengen het al in praktijk.
‘Iemand moet de taartvorkjes op kleur sorteren.’
‘Goed, dan ga ik intussen de drempel in de toiletten slopen.’
In het Grote Drakeneilandspel, waarin kinderen de baas zijn en hooguit heel even advies krijgen van een waterval of een eik, houden ze twee uur lang op eigen kracht een ingewikkeld economietje draaiend. Soms ziet de Schatkistbewaarder de bodem van zijn schatkist, dan moet hij halsoverkop extra belasting heffen. Een andere keer neemt de Bedrieger zijn taak iets te serieus - dan grijpt de Schout in en verrijst er onder onze ogen een rechtbank. Ook al is het eerst een half uur chaos, daarna ontstaat er vanzelf rust en orde, want kinderen nemen hun verantwoordelijkheid als ze zich daartoe gedwongen zien.
De Piramide in Ridderkerk is zo’n school die voorop loopt. Ik waarschuwde de leerkrachten voor de chaos en de ad hoc rechtspraak. Maar niks. Het was vanaf het begin rustig en gezellig. Conflicten werden met praten opgelost. Iemand die zijn beroep niet leuk vond ruilde zonder mokken met iemand anders. Er werd niet geschreeuwd, niet eens gerend. De Piramide bleek te barsten van de volwaardige burgertjes. De Bedrieger vervulde zijn taak met tegenzin en bedroog alleen als het echt moest.
Het spel eindigt met verkiezingen. Met de voorste kwab stemmen doet slechts een minderheid; de meesten stemmen met hun onderbuik. En ook wel met hun maag: we hebben wel eens een Waard gehad die koeken weggaf in ruil voor stemmen.
En toch. In Ridderkerk werd Daphne gekozen tot nieuwe Voorzitter. Zij had geen koeken weggegeven of vriendinnetjes voorgetrokken, ze had gewoon haar taak ernstig opgevat. En zo gaat het iedere keer: het kind dat het meest zijn best doet voor de gemeenschap, wint.
De onderbuik kan dus meer dan je denkt. Maar Daphne won met een verpletterende meerderheid, want de onderbuikjes van de Piramide zijn getraind in samenleven. Misschien iets voor de VS om mee te nemen.
Collega Janneke Schotveld was op een pabo waar haar gastcollege werd gepresenteerd als een corvee. Iets wat nou eenmaal moest gebeuren, maar wanhoop niet, jullie studentekes, nadat je dat hele zure verhaal hebt uitgezeten, wacht het zoet.
Lees vooral Jannekes eigen stukje op Facebook, en zie hoe wat een beloning zou moeten zijn het karweitje werd, en het heitje... nee, dat is te erg, dat laat ik aan Janneke over.
Helaas hebben veel schrijvers dergelijke ervaringen. Pabostudenten zien lezen als een opgaaf, en hun magere verplichte boekenlijst als een rijstebrijberg. Aankomende leerkrachten hebben de ballen verstand van kinderliteratuur, tenzij ze ooit een voorleeswedstrijd hebben gewonnen of op een van de zeldzame goede opleidingen hebben gezeten. Overdrijf ik? Was het maar waar.
(En als je me niet gelooft, lees dan ook nog even de ‘kronkel’ van Selma Noort. Echt, het gebeurt.)
Voorlezen, blijkt uit alle onderzoeken, vergroot het taalvermogen met sprongen. Niet alleen door het voorlezen zelf, is mijn stellige overtuiging, maar ook doordat kinderen zo het plezierige van lezen leren ervaren. En wat ze graag doen, doen ze vanzelf. Ouders, is ook gebleken, vergeten massaal het goede voorbeeld te geven. Alleen een paar bofkontjes worden thuis voorgelezen. Mama zit niet met Victor Hugo op schoot, maar met Facebook. Even hoog suikergehalte, maar wat een verschil in taal!
Dus neem het die juffies-in-spe eens kwalijk als ze op de pabo komen, dat ze denken: zo’n heel bóék! Nee toch!
Let wel, de verplichte lijst voor pabostudenten bestaat uit zo’n vijftien kinderboeken. Waar je gemiddeld twee uur over doet. En die niet héél veel intellectuele inspanning vragen...
Ik jureerde bij een voorleeswedstrijd waar alleen de moeders van de kandidaten kwamen aanmoedigen. Zelfs winnen is niet cool als het om lezen gaat. De winnaars op de foto zijn uitzonderingen, eenzame heldinnen.
Het moet dus van de scholen komen. Er zijn pabo’s die Janneke of Selma uitnodigen en de aankomende juffen en meesters het belang van lezen proberen bij te brengen. Een enkele docent is zo verlicht om luisterboeken ook als boek te beschouwen - niet alleen fijn voor dyslectici, maar ook tijdens het tienuurtje, en trouwens ook om de achterbank ordelijk te houden. Bij apps ligt wel zo’n beetje de grens, geloof ik, maar dat vind ik vooralsnog terecht. Apps staan nog in de kinderschoenen, de makers zijn al zo blij met de techniek dat de inhoud een beetje achterblijft; te vergelijken met de 3D-film vóór Avatar.
Oké, nog een keer heel duidelijk dus: HET MOET VAN DE PABO’s KOMEN! Ja? Hou eens op dat lezen als een opgaaf voor te stellen. Nodig iedere week een schrijver uit! Beloon aanwezigheid met een mooi boek! En bespaar ons in één moeite door de hel van zo’n zaal vol lusteloze knurften.
Ik ben harder dan Selma, dus ik vroeg dat zootje appende onbenullen maar eens of ze überhaupt waren opgevoed. ‘Mij kan het geen zak schelen, ik krijg ervoor betaald om voor lul te staan, maar de school is dus nu wel bezig geld weg te gooien. Het geld van jullie ouders, hè. Dus nu gaan jullie als de sodemieter rechtop zitten en kijken jullie me áán, anders ben ik weg. Mijn geld krijg ik toch wel.’
Ze schoten rechtop. Beleefdheid, dat weten ze, is hun zwakke punt. Maar het bleef corvee. Ik vrees het ergste voor mijn kleinkinderen.
Een schrijver mag hopen één keer in zijn leven een onvergetelijk boek te schrijven. Vaak is dat niet zijn beste boek, maar wat doet dat ertoe als dertig, veertig jaar later mensen opeens met Sinterklaas of hun verjaardag terugverlangen naar het moment dat ze dat verhaal voor het eerst onder ogen kregen?
Ik, die nooit een boek weggooi, heb het voorrecht dan naar de kast te kunnen lopen en het boek teder in handen te nemen. Het is er nog, het heeft me vergezeld op mijn levensweg, en ik kan met het zachtgeworden kaft tussen mijn vingers het moment terughalen dat het nog fris en knapperig was, vlak voor het in mijn moeders boeklonnerende handen zou vallen. Maar wacht even: die boeklon van mijn moeder, die behoedde het voor vergeling en verval, die zorgde dat het een tastbare herinnering is gebleven, en gewoon nog leesbaar ook.
Spaghetti van Menetti! In 1964 verschenen, vlak voor de dood van schrijver Kees Leibbrandt. Nog steeds te koop wegens onovertrefbaarheid. De magie is moeilijk grijpbaar, de stijl ligt tegen het triviale aan, het idee is samengevat domweg simpel, of simpelweg dom. Maar toch: onvergetelijk. Het wordt nog steeds gevreten.
Of Het malle ding van bobbistiek van Leonie Kooiker. Altijd als ik onderweg ben, speur ik naar plekken die ‘de Hoge Bomen’ mogen heten, nog altijd, en als ik dan zo’n net-niet-bos ontwaar, weet ik zeker dat er een rare kluizenaar woont, gewoon op mijn zestigste nóg. De droom van ieder kind: vliegen in een zelfgemaakt Ding - maar ik was al zowat volwassen toen het geschreven werd, of in ieder geval rookte ik al. Toch heb ik mij erin verliefd en verloren en zullen eventuele kleinkinderen me moeten neerslaan om het te kunnen lenen. Het is trouwens nog steeds te koop, want zo gaat het met zulke boeken, maar het heet nu Bobbys Superding, en dat valt niet eens uit te spreken.
Het zakmes, lang niet Sjoerd Kuypers mooiste, en toch dat boek dat kinderharten nog steeds doet trillen. De boekgetrouwe film brengt naar mijn overtuiging veel kinderen aan het lezen. En weer bevat het een Kinderdroom: de volmaakte vriendschap, die door roeien en ruiten gaat.
Mijn eigen Marietje Appelgat en haar vieze vrienden is er, al zeg ik het zelf, ook zo een. Juffen lezen het al decennia lang voor, dat verhaal dat ik schreef op bestelling van een negenjarig kind, dat nu op de fiets van Vuurland naar Alaska trekt en haar eerste man al zowat versleten heeft. Het is niet mijn beste boek, dat heb ik zoals gewoonlijk net geschreven, maar allà, dan maar niet de geschiedenis in als Mooischrijver.
Karlsson van het dak, onverwoestbaar en net weer opnieuw uitgebracht, zou ook zo’n boek geweest zijn, ware het niet dat Astrid Lindgren de fout maakte nog veel meer onvergetelijke boeken te schrijven, die dat ene verhaal dat een oer-Kinderdroom bevat ondersneeuwen. Gelukkig is het wel te krijgen.
Als Schoolschrijver kom ik dit jaar met eigen leeskisten aan de start. Omdat de Oba, die bereidwillig voor leesvoer zorgt, niet aan boeken doet die ouder zijn dan zeven jaar. Waarom eigenlijk niet? Ik graas nu de tweedehandsmarkt af en maak, dat weet ik nu al zeker, met genoemde Kinderdromen zeker drie of vier kinderen voor de rest van hun leven gelukkig.
Nou, ik doe het ervoor.
Het zal jullie niet ontgaan zijn: er is een aardverschuiving bezig in het onderwijs. Het kernwoord daarin is niet ‘iPad’- zoals sommige Apple-junks menen. Het kernwoord is ‘vraaggestuurd’. Het modernste onderwijs gaat uit van wat kinderen willen. Fijn voor die ouders van hoogbegaafde, hoogsensitieve kinderen voor wie nee zeggen gelijk staat aan kindermishandeling - maar tóch is het een fijne ontwikkeling.
Een kind wil van nature leren, en dat doet hij door volwassenen te imiteren. Jonge beertjes stoeien, jonge aapjes neuken droog, jonge mensjes roeren op hun tabletjes.
Moderne leerprogramma’s gaan uit van de natuurlijke nieuwsgierigheid van ieder kind apart. Interactie, met de leerkracht, met de lesstof zelf én met de wijde wereld is de basis. Waarom denk je dat gamen zo populair is? Omdat het kind zelf aan de knoppen zit, iets wat in de klas tot voor kort niet te halen viel.
Gek genoeg is de wereld van de lettertjesverkopers er nog niet aan toe het denkraam te resetten. Wij vinden het al heel modern van onszelf dat we erkennen dat e-books óók boeken zijn. Heel voorzichtigjes worden nieuwe mogelijkheden verkend.
Plaatjes die je aan kunt klikken, wauw!
Linkjes naar Wikipedia, echt waar?!
Aanklikbare geluidsfragmenten, zóóó hé!
Luisterboeken? Als het moet...
Voor ons gedurfde stappen, maar mensen die weten wat er technisch allemaal al mogelijk is, lachen erom. Het bedrijfsleven betrekt zijn klanten allang in verhalen die zich in de echte wereld afspelen. (En ja, jongens, de echte wereld bestaat voor een groot deel uit pixels.)
Dat zijn verhalen waar je aan mee kunt doen, ze zijn net zo immersief als romans. Je kunt je erin onderdompelen, je valt samen met de hoofdpersoon. Sterker nog: je bént het zelf.
Ik ken kinderen die liever Tolkien lézen dan de films zien. Als je vraagt waarom, zeggen ze allemaal hetzelfde: je verbeelding maakt het veel en veel spannender dan een film ooit kan doen. Films en games en zelfs virtuele realiteit blijven ogenspel; andere zintuigen doen niet mee. Alleen als je leest voel je de honger, ruik je het bloed, verstijf je van kou, huil je van verlatenheid.
Dat is overigens nog maar een kwestie van tijd - dankzij mijn autistische broer zit ik vaak te schudden in een bioscoopstoel, besproeid met koude druppeltjes bij wijze van wind, regen of spinnenwebben. Die ontwikkeling gaat snel. Het duurt echt nog maar even voor je in de bioscoop ook bloed ruikt en je maag voelt rommelen.
Waarom willen wij toch per se dat kinderen blijven lezen? Kun je ze kwalijk nemen dat ze Minecraft spannender vinden, als ze hun ouders óók alleen maar op hun tablet zien roeren?
Het gaat, zeggen wij dan deftig, allemaal om de taalontwikkeling. FIFA praat over het geheel genomen toch vooral in éénwoordzinnen. ‘Pass!’ ‘Goal!’ ‘Incredible!’
Maar kan taal nou werkelijk alleen overgebracht worden met behulp van lettertjes? Nee toch zeker?
Het vermogen tot lezen is evolutionair gezien volkomen verwaarloosbaar. Op twee miljoen jaar ontwikkeling zijn de vijf eeuwen sinds Gutenberg echt peanuts. Ons breinnetwerk is helemaal nog niet aangepast aan lezen en schrijven. Zoek op: dyslexie. Dat bestaat over vijftig jaar niet meer; ook winst!
Om die transitie naar nieuwe vormen van vertellen probleemloos te laten verlopen moeten wij samen als de sodepatat een strategie uitstippelen om verhalen in een andere vorm te gieten. Een talige vorm, zeker - we willen toch meer dan alleen maar ‘Oe, oe, oe!’ naar elkaar kunnen roepen.
Uitgevers zullen de handen ineen moeten slaan met de game-industrie, de filmwereld en de storytelling-branch.
Wij schrijvers zullen moeten leren samenwerken met bijvoorbeeld gamebedenkers. We zullen moeten afkijken bij het onderwijs en spel als instrument moeten omarmen.
De game-industrie zou moeten beseffen dat een goed verhaal een zinvolle afloop kent, dat een hoofdpersoon een ontwikkeling door moet maken, en dat een boodschap verder mag gaan dan: de slechten zijn kassiewijne en de wereldcup is van ons.
En weet je wat: dan kun je niet zonder taal.
En zo niet?
Dan gaan alle uitgevers failliet en wordt het op den duur weer ‘Oe, oe, oe!’
(Dit was het praatje dat ik hield op de zeepkist, Middag van het Kinderboek, 13 mei 2017)
Hoeveel boeken zou Donald Trump in zijn leven hebben gelezen? En misschien belangrijker: hoeveel boeken zouden de mensen die op hem hebben gestemd nou gemiddeld verwerken per jaar? Vier? Waarvan twee tuinboeken en een zelfhulpboek?
Ik vraag dat omdat me een vreemde coïncidentie is opgevallen. Vanwege de campagne Nederland Leest, die in 2016 ook voor kinderen het thema democratie had, doe ik in bibliotheken een debatspel met kinderen. Daarbij geven matjes op de vloer de stand aan in ‘de peiling’. Die matjes leg ik klaar voordat de kinderen binnenkomen, en ik let op of ze erop trappen, ze aan de kant schoppen, of er overheen stappen. De kinderen die respect tonen voor de matjes blijken gaande het spel de beste debaters. En als ik dan vraag wie er wel eens een boek leest - ja hoor, dan zijn het ook die over-de-matjes-stappers die het meeste lezen.
Beide kunnen het gevolg zijn van een goede opvoeding, of anders leidt lezen tot respect - dat laatste zou wel erg mooi zijn. Maar het verband is er. En ik schat de komende man in het Witte Huis niet in als iemand met overmatige eerbied voor (de spullen van) andere mensen. Ruzie zoeken met China, vrouwen beoordelen op hun graaibaarheid... Trump is een op-de-matjestrapper. En hij wint. De tweedeling is niet meer die tussen welgestelden en armen. De scheidslijn ligt nu tussen degenen met kennis, het juiste accent, een achtergrond in de beste buurten en op de beste scholen, met de juiste vriend op de juiste plek - kortom: de elite enerzijds, en anderzijds de kansarmen die achterblijven op de vuilnisauto, met een levenslange blessure of een troostuitkering. De ‘elite’ staat met lege handen, want je hebt niks aan een netwerk als je de macht ontbeert. En wat die elite terugpiept komt niet aan bij het ‘volk’, dat simpelweg de woorden mist.
Een Europeaan die zich in de VS buiten de Oostkust en California waagt, vallen twee dingen op: de overrompelende vriendelijkheid en de ontstellende onwetendheid van de inwoners. Geen wonder, want hun wereldbeeld wordt samengesteld uit plaatselijke sportnieuwtjes en misdaadberichten. Ik hoorde op een plattelandshighschool een Oostduitse gastleerling met droge ogen vertellen over haar dagelijks leven: ze moest ‘s ochtends nog voor het plassen de deur uit om een wild varken te schieten als ontbijt. De Amerikaantjes hoorden dat ernstig aan; het kwam geen moment bij hen op dat het misschien een grapje was. Dankzij het algemeen stemrecht wordt de wereld straks bestierd door mensen die denken dat Denemarken de hoofdstad van Amsterdam is.
Ik ben voor algemeen stemrecht, hoor. Maar daar hoort wel de opvoeding tot burgerschap bij. Ik denk dat, om op mijn eigen vakgebied te blijven, niet alleen de CPNB en de bibliotheken, maar ook uitgevers daar een taak hebben. Helaas zijn die zich gaan gedragen als ordinaire boekverkopers. Hoe olijker de muis en hoe joliger de juf, hoe hoger de verkoopcijfers. Straatrumoer mag nog, zolang het om de hoek is, een dronken moeder, een harteloze loverboy. Die óf zijn vet krijgt, of met tranen in zijn ogen beterschap belooft, waarna de hoofdpersoon ongeblutst het lieve leventje voortzet.
Het wil nog een enkele keer voorkomen dat een verhaal in een oorlog of een bar buitenland speelt. Maar we zouden elkaar iets wijsmaken als we volhielden dat in de eigentijdse jeugdliteratuur geroofde kindhoertjes of Afrikaanse drenkelingen het winnen van olijke muizen en jolige juffen. Oorlog, dat is het veilige domein van Vriens en Terlouw, waar alles goed komt als je maar lief bent voor je vrienden. Honger is een oplichterstruc. Verraad, dat is als je klasgenoot doorvertelt op wie je bent. Gevaar, dat is met je skateboard van een leuning afroetsjen. Ongerief, dat is met een game op moeten houden omdat het eten klaar is.
Door de deur naar buiten dicht te houden, houden we onze kinderen dom. Dat is lekker kneden, hoor, voor een handige populist.
Uitgevers kunnen hun verantwoordelijkheid nemen, of niet. Wordt het een fonds waarin Marijn bij de lorredraaiers en David ontdekt de wereld zouden passen? Of verdien je liever een Frans kasteeltje bij elkaar voor de baas?
Best. Maar dan achteraf niet zeuren over die dictator.
Boven in het gebouw doen honderd kinderen een spel naar aanleiding van een boek dat ze állemaal gratis van de bibliotheek hebben gekregen. Op de afdeling daarnaast staan de kinderboeken lekker door elkaar, en niet met hun ruggetjes naar je toe, maar uitnodigend met hun gezichtjes naar voren. Een paar verdiepingen lager is een koffieconcert aan de gang. Dementerende ouderen babbelen er in dezelfde ruimte gezellig doorheen, koffiekopjes rinkelen. Aan de muren hangt lokale kunst, het bestuur van de historische vereniging vergadert, er zijn streekproducten te koop, en de man van de onbespoten dame zit, terwijl zij bloementhee uitzoekt, lekker even te lezen.
De bibliotheek van nu. Ik was toevallig in die van Veenendaal en daar heet hij Cultuurfabriek, omdat er vroeger wol werd gefabriceerd. De caesarsalade is er uitstekend - en door het bibliotheekpersoneel zélf gemaakt.
Als kind was ik altijd een beetje huiverig voor de bibliotheek. Het was er zo stil, en ik had het gevoel dat ik in een schatkamer dwaalde met alle deksels dicht. Ik zag grote mensen doelgericht op kasten afstappen, maar ik snapte nooit hoe ze konden weten wat ze moesten kiezen. Ik durfde geen boek uit de rij te pakken om even te bekijken, want ik was bang dat ik het dan móést lenen. Later, toen ik door had waar het alfabet voor diende, kreeg ik last van catalogusangst. Ik voelde de ogen van de bibliothecaresse in mijn rug prikken als ik zenuwachtig op zoek was naar... o help, wat zocht ik ook weer? Doordat ik de volgende keer wéér bang was om te gaan, liepen de boetes altijd op - en ik had niet eens zakgeld.
Dat het met mijn leesopvoeding toch nog goed gekomen is, dank ik aan mijn vader, die zijn geld liever uitgaf aan boeken dan aan onnutte zaken als broeken, fietsen of gehakt. We liepen erbij als ontsnapte gekken, mager als latten en met blote enkels, maar mijn hoofd was rijkgevuld, en zo’n vader wil ik in mijn volgende leven weer. Mijn dochter was altijd lid van de bieb, maar ze hoefde nooit te gaan, want onze kasten zou ze van haar levensdagen niet uit kunnen lezen - al heeft ze een dappere poging gedaan.
Terwijl ik dus niet oplette, veranderde de bibliotheek van een heiligdom waar je stiller deed dan in de kerk langzaam in een dorpsplein - en de pomp is niet dat cappuccinokabaalapparaat maar de uitleenbalie. De bibliotheek-plus is de kern geworden van grote dorpen en levendige steden, het is een hangplek voor ouderen en jongeren en zwerfmoeders, het is een toevlucht voor eenzamen, voor de mannen van onbespoten vrouwen, voor de vrouwen van autistische mannen, een plek waar hoofddoekmeisjes zichzelf kunnen zijn. Het is een bijenkorf waar je nooit alleen bent maar waar je tegelijk uit de wereld kunt stappen, je eigen schuilplaats in, je eigen avonturen tegemoet.
En nu moet de bibliotheek dus ook een broedplaats voor de democratie worden - het thema van Nederland Leest deze maand. Ik schrijf dit in de week dat Donald Trump door niet eens alléén boze witte mannen in het zadel is geholpen en de analytici over elkaar struikelen in hun haast uit te leggen dat het allemaal gaat over gehoord worden. Op televisie zegt een gewone mevrouw dat met haar geen rekening wordt gehouden, dat alle verkiezingsbeloften worden gebroken; ze stemt op Wilders. En omdat die binnen 24 uur zijn eerste verkiezingsbelofte brak, kunnen de politici die met haar zijn komen praten hun lachen niet houden - maar hé: wat ontbeert deze mevrouw nu eigenlijk? We hebben het hier allemaal behoorlijk goed, ook de armen. Wat zij heeft gemist, is een opvoeding tot mondig burger, ze mocht wel meepraten, maar ze kón het niet. Ze was misschien dyslectisch of te ongedurig of aan de domme kant - maar meepraten kan iedereen leren. Als we maar ons best doen om te luisteren, als het maar niet op één manier hoeft, als ieders vaardigheden even hoog worden aangeslagen.
Beneden in de Cultuurfabriek is de goed opgeleide bibliothecaresse blij met de man die het kabaalapparaat komt repareren. En boven profiteert het stille kind dat snapt hoe democratie werkt, van de durfal die de roeptoeter aan zijn mond durft te zetten. De broedplaats waar we dit van elkaar kunnen leren, is de bibliotheek van nu, en ik ben er hartstikke trots op!
Oudere schrijvers - ik ook, tot mijn schaamte - kunnen verschrikkelijk mekkeren dat er van hun vak meer niet te leven valt. Jarenlang heb ik uitgevers, journalisten, bibliothecarissen, leraren, vrienden, willekeurige receptiegangers en collectanten lastiggevallen met het gezeur over mijn armoedje. Dat was, achteraf, enórm onterecht en ik bied iedereen die ten prooi is gevallen aan mijn zieligdoenerij alsnog nederig mijn verontschuldigingen aan.
Ik had tenslotte gewoon een baan bij de post kunnen nemen, zoals iedere zichzelf respecterende kunstenaar. Of in het onderwijs kunnen onderduiken, journalist kunnen blijven, voor mijn part kralen kunnen gaan verkopen op internet - hoezo moet ik van mijn hobby kunnen leven? Je kunt er lang of kort over praten, maar waar geen vraag naar is, dat hoeft er niet te zijn. Als wij geen geld over hebben voor boeken, dan vinden we zeker andere dingen belangrijker. Hebbedingetjes met batterijen, of lippen uit een catalógus. Kan het schelen?
Eh... ja, misschien toch wel. Ten eerste willen we niet terug naar het stenen tijdperk met z’n allen en ten tweede zijn er nog zo’n driehonderd mensen over die graag een goed boek lezen. Voor hen blijf ik dus proberen ooit dat ultieme prachtboek uit mezelf te halen. Maar daar zou verder niemand last van moeten hebben.
Een paar van de jeremiades waar wij u mee lastigvallen:
‘Niemand koopt meer boeken. Crisis!’
Vraag maar aan het CPNB of dat klopt. Er worden ieder jaar weer meer boeken verkocht - al zijn het dan misschien geen romans. Een slimme schrijver schakelt over op tuin-, vogeltjes- of kookboeken. U gelooft het misschien niet, maar Hans Dorrestijn schreef vroeger verhalen. En ook Abdelkader Benali, u kent hem wel van zijn kokkerellerij, is tijdig omgeswitcht, mede dankzij een handige partnerkeuze.
‘Doordat iedereen e-books downloadt, kan ik mijn papieren meesterwerken aan de straatstenen niet kwijt.’
Alsof de dieven die illegaal boeken op hun ding zetten ook maar één cent zouden besteden aan een papieren uitgave. Dat zijn helemaal geen lezers, dat zijn leeghoofden die willen stoefen over de drieduizend boeken in hun handtas. Laat ze toch lekker! Daar eten wij echt geen boterham minder om.
‘Bibliotheken worden gesloten en voor uitleningen in de schoolbibliotheek hoeft niet betaald te worden. De leenvergoeding holt achteruit.’
Dat klopt op zich. Ik heb de afgelopen zeven jaar ieder jaar weer duizend euro minder leengeld gekregen dan het jaar ervoor. Maar hé: zouden Paul van Loon en Maren Stoffels nou ook aan de bedelstaf zijn? Of zijn die gewoon nog stééds in goede doen? Wie de keuze maakt Hogere Kunst te vervaardigen in plaats van poepies voor het soepie te doen, kiest dus niet voor het grote geld; elk voordeel heb... De Nederlandse crickettop harkt toch ook minder binnen dan Messi?
‘We winnen het niet van Geronimo Stilton.’
Nee? Ach... Maar wie zijn neus ophaalt voor commercie, kan altijd nog terecht bij het Fonds voor de Letteren. Griffelschrijvers leven vaker wel dan niet van overheidssteun, een soort aanvullende bijstand. Sinds ik dat weet, durf ik ook af en toe mijn hand op te houden. Mooie reality check: zo weet je meteen of je wel zo goed bent als je denkt.
‘Die ontlezing, hè...’
Ja, nou, weet u wat: ontlezing is een duidelijk geval van elk voordeel heb. Zolang bazen nog vragen om sollicitatiebrieven en bestuurders om in letters gegoten rapporten, blijft er behoefte aan geletterden. Voor zolang als het duurt moet het onderwijs dus mensen blijven afleveren die kunnen lezen en schrijven. Daar ligt de kans voor de oudere schrijver, die stakker zonder nering ofte pensioen. We kunnen namelijk na al die jaren rondtoeren ontzettend goed leesbevorderen. En daar ís me toch een vraag naar tegenwoordig!
Leven van de pen lukt me in dit tijdsgewricht niet meer, dus moet ik wel gaan leven van mijn grote mond. En anders meld ik me bij PostNL.
Omdat ster-kinderboekhandelaren Carole en Bart de Mooij met pensioen gaan, grasduin ik op de site Lezenisleuk. Wie zijn ze, de nieuwe (en oude) mensen achter de toonbank? Dat zie je in één oogopslag aan de titels in hun top drie. Ik herken er dierbaren: Meester van de Zwarte Molen, Ronja de Roversdochter, Het boek van Bod Pa, Ogen van tijgers. En nieuwe vrienden: Soldaten huilen niet en Mister Orange. Goed volk, daar bij Lezenisleuk.
Vroeger ging je bij een nieuwe kennis onmiddellijk voor de boekenkast staan om te weten bij wie je was beland. Volgden ze in dit huis de hitlijsten? Durfden ze iets buitenissigs aan? Hadden ze hun kinderboeken bewaard? Stond De negerhut van oom Tom nog in het zicht? Hadden ze Schoolidyllen weggedaan?
Een voorbije praktijk. Boeken zijn niet meer voor de heb, die doe je weg, vooral de boeken ‘die ik toch nooit meer ga lezen’ - alsof een boek de tweede keer nog hetzelfde is! Die cultuursnackers zijn ook cultuurpoepers geworden. Veel boeken hálen hun boekenkast niet eens. Die gaan meteen naar Boekwinkeltjes.nl of soms zelfs bij het oud papier, prentenboeken gaan rücksichtslos door naar nieuwe neefjes. Zo groeien generaties op zonder tastbaar leesverleden.
Michaël Zeeman, die geen huis kon vinden waar hij zijn honderdduizend banden in onder kon brengen, was toen al een zonderling; nu zouden ze hem opbergen. Want waarom zou je boeken moeten hébben? Van papier? Zijn ze niet met één klik binnen te halen, waar je ook bent en zelfs in je pyjama? En zo licht als ze zijn op vakantie! De jonkies die geen eigen auto en geen eigen vakantiehuis willen omdat het veel leuker is om nu eens dit en dan eens dat, en ook veel goedkoper, die hoeven nooit een boekenkast erbij te kopen. Gelezen exemplaren worden zwerfboeken via een geinig kastje van sloophout tegen een gevel. Een ballastloos leven.
Maar mijn boeken zijn mijn vrienden. Ze hebben mijn hele leven meegemaakt, ze waren erbij, ze weten het nog, en ze veranderen met me mee. Ik hoorde Cees Nooteboom eens zeggen: ‘Thuis is waar mijn boeken zijn’, en toen dacht ik: nee, man, thuis is waar mijn boeken zijn. Tijdens het regime van afwezige ouders, harteloze broers, trouweloze vriendjes, hardvochtige vriendinnen, tirannieke mannen, afvallige kinderen en in maanden dat ik helemaal niemand had, sleepten zij me door het leven.
Dankzij Het kleine huis op de prairie heb ik een verschrikkelijke zomer doorstaan - griep die niet meer ophield, een kat die stierf, de vriendin die me verraadde. Alleen Anne Frank begreep me als ik naar mijn kamer was gestuurd, Droomkoninkje maakte een hersenvliesontsteking tot een topervaring, Old Shatterhand troostte me in mijn brugklasbestaan en Tonke Dragt hielp me toen ik midden in een verliefdheid van school werd geplukt. Corso het ezeltje verdreef de eenzaamheid toen ik veel te veel broertjes kreeg en Dik Trom hielp me aan mijn eigen versie van een gouden hart. Soms, als het leven even geen zin meer heeft, hoef ik maar naar een van mijn boekenkasten te kijken om te weten dat ik nooit helemaal alleen ben geweest. Trouwens, Alet Schouten is zelfs postuum nog mijn beste vriendin.
Sneu? Nou, van tijd tot tijd zet ik een beduimeld omslag op mijn Instagram-account. Meteen regent het hartjes. En ik merk dat de instemmers heimwee hebben naar zo’n aanraakbaar boek, dat nog ruikt naar het gemaaide gras en de vermicellisoep van hun jeugd. Mijn moeder, die niet meer weet wat je moet doen als de telefoon gaat, woont tussen wanden vol leesverleden. Tegenwoordig leest ze alleen nog maar mijn boeken - de hele rij van meer dan honderd titels, en dan weer opnieuw. Langzamerhand hangen de flarden erbij, en zo kan ik zien en voelen dat de trouwste van háár dierbaren uit mijn hart komen, en is alles achteraf alsnog oké.
Uit het wondere leven van een Schoolschrijver:
Adnan heeft Slaaf kindje slaaf gelezen, en nu is hij even de hoofdpersoon. Domingo bedenkt dat we haar Nanda kunnen noemen: zelfde letters.
‘Hoe oud ben je, Nanda?’ vraag ik.
‘Twaalf.’
‘Heb je al borstjes?’ vraag ik, want daar maakt Dolf Verroen een punt van.
De kinderen gieren, maar Nanda schudt gewoon van nee. Nanda heeft een slaaf gekregen voor haar verjaardag. Ze is blij met hem, vertelt ze, want hij kan dingen dragen en goed koken. Ze is ook blij met haar zweep.
‘Waarom?’
‘Dan kan ik hem harder slaan als hij iets fout doet.’
Adnans haar is zwart, zijn huid is donkerbruin, en hij heeft naar alle waarschijnlijkheid een tollie. Voor mij is het een verrassing dat hij zich liever als meisje laat interviewen dan als cadeautje. Maar mijn denken wordt gestuurd door zijn uiterlijk. Een fout die witte mensen wel vaker maken.
Kyara en Sharon willen het boek niet lezen. Zo racistisch! Maar Domingo zegt: ‘De schrijver is tégen slavernij, daarom schrijft hij het zo.’ En Dantrell vult aan: ‘Zo kun je weten hoe het vroeger is geweest.’
Ik wil weten waarom Nanda denkt dat haar slaaf niet wil lachen. Ze heeft geen idee. Anderen wel: ‘Omdat het een soort robot is.’ ‘Omdat hij als een ding wordt gebruikt.’
We hebben het eigenlijk over een stuk of drie, vier, boeken. Nee, vijf, want ik las het nog weer anders.
Levis heet vandaag Ali. ‘We gaan zwemmen, en ik scheld andere jongens uit voor homo.’ In de ik-vorm doet hij verslag van alle gebeurtenissen in Blijf van me af! - nou ja, bijna alle.
‘Wat deden jullie eigenlijk in de schapenschuur?’ vraag ik. Levis valt even uit zijn rol: ‘De vieze stukjes heb ik overgeslagen.’ Als ik vraag wie van de vier vrienden écht een homo is, valt hij stil.
In het verhaal dat ík ken is het Ali zelf die wordt uitgescholden voor zemel en boeler, en die ook inderdaad op jongens valt. Levis’ boek gaat anders. Want de hoofdpersoon in zijn eigen leven is hij zelf, en hij valt op meisjes. Nou ja, nu nog even niet.
Mike (of Byran) vertelt van alles over zichzelf dat nergens staat geschreven. Net als in De groeten van Mike wil hij niet naar een pleeggezin, en hij legt het uit: omdat zijn moeder zijn moeder is, en gewoon daarom de liefste. Ook al vindt hij het niet zo fijn dat hij soms flessen moet verstoppen, en ook al is ze soms helemaal dronken (‘starnakelzat’, gooi ik er tegenaan), Jeugdzorg is zijn vijand.
Wie kent er iemand die verslaafd is? Bijna alle kinderen wel. Drank, gamen, eten, zowat alles komt voorbij, inclusief een aan televisie verslaafde oma.
Aan het eind van de dag besef ik dat we het op één ochtend - taf, taf, taf, taf! - hebben gehad over slavernij, homoseksualiteit, verslaving, uithuisplaatsing, gewoon in groep 5 en 6. Heb ik niks voor hoeven doen; de boeken hadden ze zelf uitgekozen.
Maar ik ben wel blij dat niet álle ouders over de schouders van hun kinderen meekijken.
Iedere jeugdboekenschrijver praat erover, met afschuw in de stem: de onjuf. Je weet het meteen, want zo’n leerkracht struikelt over je naam - ‘Dit is Lilian Rood en ze heeft al best veel kinderboeken geschreven.’ En gaat vervolgens achter in de klas zitten nakijken, terwijl jij krampachtig probeert te bewijzen dat lezen wél leuk is. De onjuf kijkt op noch om, behalve wanneer het zó rumoerig wordt dat ze opschrikt. Dan roept ze, dwars door het voorlezen heen, en net zo makkelijk seconden voor de pointe, met nietsontziende stem de onruststoker tot de orde: ‘Hier word ik écht niet vrolijk van, Romaira. Je hebt toch wel maníéren geleerd?’ Om vervolgens met een nonchalante blik op de schrijver weer in haar stapel schriften te duiken. Ja, ze bestaan.
En ze bestaan in varianten. Laatst had ik echt een superonjuf. Juf Monique wapperde vaag in mijn richting. ‘Deze eh, mevrouw gaat jullie van alles vertellen over haar eh, boek, en verder wacht ik ook af wat er gebeurt, maar ik verwacht wel dat jullie héél goed opletten.’ En ging daarna op een strategische plek zitten, waar niemand op haar schermpje kon kijken, en begon fervent te appen. Geen stagiaire van negentien, nee, ze had zelf vast al puberkinderen.
Ik was dus meteen al zó van mijn apropos dat niet de hele klas overtuigd raakte dat het interessant kon zijn om mee te doen - en als ook de juf het niet de moeite waard vindt, wat zou je dan? Toen ik na afloop vroeg of iemand nog wat wilde zeggen, keek juf Monique op. Jazéker had ze wat op te merken! Ik had de kinderen in een kring moeten zetten, dan hadden ze vast beter opgelet.
‘Maar u zat zelf te appen, juf’, kon ik niet nalaten te zeggen.
‘O, maar dat wil helemáál niet zeggen dat ik niet weet wat er gebeurt!’ zei ze op een toon alsof ze me klem had.
‘En er was een presentatie op het bord’, waagde ik nog. Daar moest ze tien seconden over nadenken.
‘Hoefijzervorm!’ riep ze toen. ‘Dat zijn van die didactische weetjes, hè’, voegde ze er triomfantelijk aan toe.
Ze groette niet, toen ik wegging.
Misschien lag het aan de school, want de volgende juf was nog erger. We waren wat te laat begonnen en ik had een vol programma. De juf liet af en toe haar nakijkwerk in de steek en verdween. De klas uit. Misschien blaasontsteking, dacht ik. Maar op zeker moment bleek ze in de gang te zitten, terwijl ze door de glazen deur naar binnen loerde. De kinderen hadden er geen erg in, die zaten helemaal in een van mijn spelverhalen.
Om kwart voor twaalf zat ze weer op haar plek en vroeg ze - midden in een uitleg van mij - of het nog lang ging duren. Het spel naderde zijn ontknoping, maar er zat een educatief staartje aan dat ik ook nog wilde afwikkelen.
‘Nee!’ riep juf Claartje. ‘Dat trekken deze kids niet!’
Ik keek naar de klas en zag dat de kinderen enthousiast bezig bleven met hun opdracht. Ze mochten erbij lopen en praten en niemand had kriebelbillen. De school had een continurooster en niemand hoefde dus naar huis. Eh?
‘Er zijn kinderen bij die absolúút naar buiten moeten!’ hield juf Claartje vol. Ik moest dus klokslag twaalf stoppen, net toen het spannend werd. Juf Claartje slaagde er vervolgens in om ook nog de deur van de koffiekamer voor mijn neus dicht te doen. Ik blijf dan op de gang staan. Graag of niet.
Later hoorde ik dat ze net gestopt was met roken. Misschien was dat het.
Gelukkig is de onjuf - je hebt ze ook in het man - een uitzondering. De meeste juffen vinden dat hun klas boft dat je komt en hebben minstens één boek van je voorgelezen. De leukste slepen een tasje oudjes mee die je moet signeren voor hun dochter, en hun klas hangt vol gloednieuwe omslagen voor je boeken. Ze kennen stapels leuke voorleesverhalen, ruimen tijd in voor iedere schrijfwedstrijd en belonen een kind dat zijn taak af heeft met leestijd. Dat zijn de juffen die snappen waaróm je kinderen aan het lezen wil krijgen, de juffen die daar veel voor over hebben - zelfs hun eigen vrije tijd. Zulke juffen zijn Janny, Marit en Sherida, te zien op deze foto. Juffen die kinderlevens redden, juffen die je je eigen kind gunt. O, wat hou ik van die juffen!
Omaproof schrijven - je moet het kunnen. Voor je het weet heb je een personage ‘doodeng’ laten zeggen (en dood is voor oma’s het ultieme eng). Of je laat twee kleuters giechelend tussen elkaars benen kijken. Of je zet een gekke vaas op de vensterbank waar wolkjes as uit omhoog dwarrelen als je hem open peutert.
‘Oma ruikt echt naar as.’ Zo begint Griezelen met Lucebert, dat gedoemd is mijn mooiste boek te zijn. Een prentenboek met griezelige platen. Die zijn geschilderd door Lucebert, en helemaal niet bedoeld voor kinderen. Waarschijnlijk zijn ze helemaal voor niemand bedoeld, behalve voor de schilder zelf - zoals alle echte kunst. Het verhaal zelf is ook akelig: een jongen zoekt zijn verdwenen broer in een rariteitenkabinet, wetend dat hij zelf alleen bestaat, ja speciaal geconcipieerd is, als troostkind voor zijn krankjoreme vader en zijn armloze moeder.
Het is een wonder dat dat verhaal is verschenen, en bij een gewone uitgeverij was dat ook nooit gelukt. Die weten wat verkoopt: Welterusten... Kleine Beer en Raad eens hoeveel ik van je hou of Mama kwijt. Prachtig, en je krijgt ze niet voorgelezen zonder een brok in je keel.
Boeken waar oma’s en andere moeders wel pap van lusten gaan over kindjes die niets liever doen dan bij mama blijven, en dat is precies waarom wij erom moeten huilen, want echte kindjes zijn zo vervelend anders. Die gaan steeds stapjes verder, zelfs als ze al eens uit de sloot of de vuilcontainer zijn gevist, totdat ze tenslotte bruut worden bepoteld door een vrachtwagenchauffeur. En als ze dan eindelijk thuis willen komen uithuilen, zijn wij net op een cruise - had dan even geappt!
Bij Lucebert zijn álle volwassenen eng, en daar heb ik me aan gehouden. Het boek kwam uit bij BnM Uitgevers, een geheime hobby van Ton den Boon, waar de wonderlijkste boeken verschijnen - en die hoeven niet per se omaproof te zijn. Ik had nog speciaal een paar hele erge woorden erin gegooid, om als wisselgeld te gebruiken als de beul met het rode potlood kwam - tongpiercing, kannibaal, slachtafval, regenjas. En natuurlijk dood (als in dood). Maar niks: het enige dat ze gewijzigd hebben was geloof ik een extra e achter ‘gezelli’. Maar Ton den Boon, van Van Dale, is dan ook een heel bijzonder mens, iemand die weet wat woorden wegen: zwaarder dan geld.
Ik las eens uit dat boek voor in groep 7 en vroeg wat ze ervan begrepen. ‘Dat je grote mensen niet kunt vertrouwen’, zei Berry zonder nadenken, en hij voelde aan zijn jukbeen, waar een oude deuk in zat. En daarna kwam er een verhaal over bier halen voor zijn stiefvader, en naast zijn stoel blijven staan tot het op was. Kijk, daar doe je het voor.
Maar zo gaat het niet altijd. Gaan we nou? zou een prentenboek hebben moeten zijn over Honingneus, die graag naar de kermis wil. Maar zijn ouders, Stinkdier en Wasbeer, hebben andere dingen aan hun kop. Bladzij na bladzij krijgt Honingneus nul op het rekest. Er waren prachtige platen bij van Alice Hoogstad. Maar een uitgever konden we er niet voor vinden. De ene vond de illustraties te groot, de ander het verhaal te sneu, en de derde dacht dat het niet zou passen op de plank van de boekhandel. Smoesjes! Het kwam gewoon niet door de oma-ballotage.
‘Hou je niet meer van Wasbeer?’ vraagt Honingneus.
‘O jawel, Honingneus. O jawel. Maar Wasbeer houdt niet meer van mij.’
‘Gaan we dan niet naar de kermis?’ vraagt Honingneus. ‘Het is nog maar één dag.’
‘Niet zonder Wasbeer’, zegt Stinkdier.
Het was misschien mijn allermooiste boek geworden, maar oma wint. Want Berry’s stiefvader geeft zijn geld niet uit aan kinderboeken. Pech, Berry: boeken gaan niet over jou.
Verpesten de digitale media het dieplezen bij kinderen? Het aprilnummer van Leesmonitor vat de stand van het onderzoek samen. Dieplezen is helemaal kopje-onder gaan in een andere wereld, compleet met beelden en geuren en geluiden en gevoelens als honger en hoofdpijn - het gebeurt als je meegesleept wordt door een verhaal. Je verbeelding aan de macht en je taalpapillen open. Moeten we hebben dus. Maar lukt dat nog wel tegenwoordig?
De voorzichtige conclusie van Leesmonitor luidt: digitaal lezen is anders, maar niet per se slechter voor de taalvaardigheid van kinderen. Elk nadeel heb z’n voordeel en het is maar net hoe je ermee omgaat. Yes!
En passant lees ik leuke dingetjes, bijvoorbeeld: een digitale voorleesstem is voor kinderen bijna net zo goed als een voorlezende volwassene. Vragen op het scherm sorteren hetzelfde effect als vragen van mama. Maar: een volwassene met een arm om hem heen geeft een kind natuurlijk wel meer kans om zélf vragen te stellen. ‘Schrokt een wolf je in één keer op of neemt hij hapjes uit je?’
Ook leuk: jongetjes houden van knoppen. Ze scrollen graag en lezen dan beter en langer dan ze doen met een papieren boek. Hoe interactiever, hoe beter, voor jongetjes. Meisjes hebben genoeg aan papier; zij hoeven niet met hun vingertjes te werken om hun hersens in beweging te houden.
En: schrijvers experimenteren al volop met nieuwe vormen, met prentenboekapps en games en meer.
Fijne Leesmonitor, moet iedereen spellen en uit zijn hoofd leren.
Maar ik mis er wél wat in. De conclusie die opzichtig tussen de regels glinstert, blijft achterwege. Het is er een die in de grotemensenwereld allengs breder wordt aanvaard, maar in letterenland paniekerig wordt genegeerd: dat lettertjes op hun retour zijn. Geschreven teksten sterven uit. Voorbeelden te over, en dan hoef je niet alleen naar jongens in achterstandswijken te kijken. Ik vind ze in mijn eigen leven: ik ga achter het stuur geen adresgegevens zitten intikken - ik zoek ze niet eens op - maar ik snauw tegen mijn navigatie: ‘Boekhandel Zwolle’, en dan loodst hij mij zonder mankeren naar mijn bestemming.
Of: mijn man heeft last van het licht als ik in bed nog wil lezen, ook als ik dat van een minischermpje doe. Dus lig ik stilletjes te luisteren naar een thriller die ik niet in mijn kast hoef.
Als Schoolschrijver heb ik met mijn Talentenklasje geen papieren verhaal gemaakt, maar een filmpje, met gesproken dialogen en zelfgeknipte plaatjes. Er was een voice-over met het verhaal, dat wel eerst was opgeschreven. Maar was dat laatste echt nodig? Een ander kind deed de hele dialoog namelijk uit zijn hoofd. Een lezer was dat jochie niet. Hoezo gaat er taalgevoel verloren als we niet lezen? En zou de taalverwerking werkelijk te lijden hebben als er geen papier tussen zit? Mijn talentjes vertélden elkaar eerst wat ze wilden opschrijven... En ik wed dat kinderen die het filmpje hebben bekeken, het net zo goed kunnen navertellen als een voorleesverhaal. Waarschijnlijk zelfs beter. Dyslexie wordt een vergeten stoornis; goed nieuws, toch?
We kunnen al veel langer luisteren dan lezen. Evolutionair gezien is dat hele lezen een nieuwigheidje dat gedoemd is te verdwijnen. Lettertjes zijn een nodeloze omweg, nu het verspreiden van het woord veel makkelijker kan. We schaffen lettertjes in het dagelijks leven langzaam af. Alleen in letterenland, waar het volkje er zijn brood mee verdient, wordt erom gejammerd. Maar waarom? Dat de lettertjes ten onder gaan, wil toch niet zeggen dat het over en uit is met de letteren? Vroeger kon iedere boerenknecht paardrijden, nu scheurt hij op zijn trekker - en toch wordt de akker nog steeds geploegd. Pas wanneer we dat snappen, ligt de nieuwe wereld echt open.
Zo, en dan wou ik nu graag verder werken aan mijn luisterboek.
En ons leven’, ging [de fee] voort, ´is zingen en springen en dansen en jansen, de hele nacht door. (...) Altijd weer wiegen op het gras en slingeren aan de vogelwikke en je verstoppen in het vingerhoedskruid, diep naar binnen in de paarse of de witte, maar in de witte zat een hommel. Op een keer.´
Mooi? Prachtig.
Niemand die dit net gelezen heeft zal iets anders vinden, en niemand van ons zal de auteur zijn recht op de Gouden Griffel voor dit Nachtverhaal betwisten. Maar het stond vlekkeloos in veelvoud op de planken van de bibliotheken. Het was, hoe mooi ook, een on-boek, want een boek dat niet gelezen wordt bestaat niet. Kinderen moesten het niet. Het ging over oude mensen en andere dingen die voorbijgaan, en dat is vreselijk onherkenbaar voor een kind, maar daar zat het hem niet in. Ze kwamen er domweg niet doorheen.
Voorzichtig legde hij zijn oor tegen de deur. Hij hoorde ritselende en schuifelende geluiden. Zachtjes klopte hij op de deur.
Duidelijk? Zeer. Maar roep je spontaan uit: ‘Prachtig! Meer, meer’?
Mwah. Neuh. Lama.
Kinderen vreten het.
Het eerste stukje had u vast wel herkend als van Paul Biegel. Het tweede stukje kan uit willekeurig welk boek komen; dit komt toevallig uit Dolfje Weerwolfje (het oerboek uit 1996). Twintig jaar is Dolfje al een niet-te-verslaan succes, en niet alleen omdat een jongetje dat af en toe in een monster verandert zoveel herkenbaarder is dan een oude kabouter. Het is de táál van Paul van Loon die het publiek verovert.
Eigenlijk zit het hem, leer ik uit het blad Onze Taal, in de combinaties van woorden. Er is taal die vertrouwd klinkt, waarin de woorden hun vaste plek hebben en niet met elkaar botsen. En aan de andere kant is er taal die tegen je trommelvlies stuitert en in je hersens knettert. Hersens houden daar niet van. Ze houden van makkelijk verteerbaar, voorgekauwd voer. Er zijn schrijvers die daarvoor kiezen; bij hen is de sneeuw wit of ongerept of smetteloos, het applaus is oorverdovend en ovaties zijn staand, bij hen stelt mama haar vragen bezorgd, is het water koud en de vijver niet erg diep. Dat moet je durven.
Zijn ogen werden groot van afschuw.
Kijk, dat snapt een kind. Nadenken niet nodig.
Zijn ogen waren een zompig moeras waarin je verstikte.
Huh?
Het is het huh-gehalte van Biegels taal die maakt dat wij beroepslezers het zo onverdraaglijk prachtig vinden, een zilver-spuitende fontein, een goudgele honingval. Hij zal er ook vast lezers mee hebben gelokt. Maar niet de méérderheid van de lezers. De modale lezer wil wat hij al weet. Die lust wel pap van afgelikt en voorgekauwd. Meer Paul van Loon wil hij, en later meer Saskia Noort.
Als Schoolschrijver laat ik, bij het uitkiezen van de talenten die door mogen als schrijfgezellen, de beslissing over aan de klas. Ik lees anoniem een ruimhartige selectie van hun verhalen voor en de klas stemt erover. Dan blijken kinderen een verrassend goede smaak te hebben: ze kiezen feilloos de verhalen eruit die het spannendst zijn, en het best geschreven. Daarmee bedoel ik dat de woorden overbrengen wat ze bedoelen, dat de zinnen lopen en de dialogen het verhaal verder brengen.
Maar originaliteit wordt bestraft. Er is ook altijd dat ene kind dat net iets meer kan, dat een originele afloop bedenkt die iedereen ontgaat, of een plotwending in dialoog verstopt. En heel soms is dat zelfs een biegeltje, met oor voor taal.
Dat kind staat met tranen in haar ogen als haar verhaal is weggestemd. Voor zo’n biegeltje is schrijven een hartstocht en afwijzing doodslag.
Nodeloos te zeggen dat biegeltjes toch hun plekje krijgen tussen de gezellen. Mooi moet wel mógen - ja zeg, zou lekker worden! Maar mijn prijs voor de belangrijkste schrijver gaat toch niet naar Paul Prachtig. Eerlijk is eerlijk: het is Paul Publiek die de grootste schrijver is van onze tijd. Hij, de Grote Kinderlokker, heeft van het voorkauwen een kunst gemaakt. Petje af, Paul.
‘Ja, maar jij hebt de goede tijd nog meegemaakt’, zegt de uitgever als ik, wijzend op de gaten in mijn zolen, weer eens verzucht dat de honden geen brood meer van me lusten. ‘Denk maar niet dat jonge schrijvers tegenwoordig nog kunnen leven van de pen. Die hebben gewoon een baan.’
Een schrale troost voor iemand die de AOW-gerechtigde leeftijd sneller en sneller nadert. In welke morsige uithoek van de arbeidsmarkt zouden ze nog op mij zitten te wachten? Ik móét wel ‘leven van de pen’, andere opties heb ik niet.
In een televisiedingetje over het Boekenbal kreeg Saskia Noort de vraag of je rijk wordt van schrijven. ‘Ik wel’, zei ze kort, en in dat antwoord lag alles besloten. Zij en nog een stuk of drie damesschrijfsters leven er goed van. In kinderboekenland heb je het na Paul van Loon ook al gauw gehad. De rest van ons zet de sieraden van mams op Marktplaats. De sufferds die niet op tijd een baantje bij de post hebben bemachtigd, schrijven zich het schompes, drie boeken per jaar is niks.
Doorschrijven moet, met die omloopsnelheid tegenwoordig. Boekhandelaren houden een titel hooguit een maandje in het schap. Als het dan niet loopt, houdt de uitgever de opslagruimte bij het Centraal Boekhuis uit beleefdheid nog een halfjaar aan, waarna onverbiddelijk de ramsj volgt. En dan heb je geluk als er vijftienhonderd exemplaren zijn omgezet. Waar je zo’n tweeduizend euro voor krijgt. Waar je dan vier maanden voor gewerkt hebt. De bijstand schuift het dubbele!
Wie heeft er nou wat aan die veelboekerij? Niemand. Schrijvers produceren vooral oud papier.
De schrijver legt de schuld bij de uitgever. De uitgever legt de schuld bij de boekhandel én de hoge kosten van opslag bij het CB. De distributeur zwijgt hooghartig, maar de boekhandelaar legt de schuld bij de consument. En zo is het dus allemaal onze éígen schuld.
En waarom ging het dan in de Goede Tijd wel? Doordat er meer lezers waren? Doordat mensen een boekenkast nog niet beschouwden als een atavistisch stofnest? Doordat er nog zoiets bestond als een openbare bibliotheek, waar altijd wel één exemplaar van de begeerde titel te vinden was, ook als de andere zeven bandjes waren uitgeleend?
Zeker. Maar vooral ook: doordat er minder titels per jaar verschenen. En dat kwam doordat uitgevers een roeping voelden, in plaats van zich te laten voortjagen door omzetcijfers. En doordat er dus ook niet zo idioot veel schrijvers waren. Die bovendien de tijd namen voor een boek - ja zeg, het was dus wel een bóék. Berekend op de eeuwigheid. (Helaas, de eeuwigheid is ook al dood.)
Het was Wieke van Oordt die de verzamelde schrijvers op de laatste Middag van het Kinderboek opriep tot zelfbeheersing. Eén boek per jaar is genoeg, betoogde ze. Dan produceren we tenminste niet meer voor de ramsj. Laat ze het uitzoeken, die boekverkopers! Lezers varen er immers wel bij als wij een boek een paar maanden kunnen laten liggen om er nog eens naar te kijken, er een rondje omheen te lopen, het bij nader inzien helemaal om te gooien en lekker op ons gemak bij te schaven... Wie weet nemen lezers wel weer een boekenkast.
Als wij zo’n stiptheidsactie houden, komt er opeens heel veel schapruimte vrij bij het CB - laat ze maar proberen het tarief zo hoog te houden dan. En ik wed dat er van lieverlee een heleboel schrijvers terugkeren naar de reclame of de wondere wereld van Sanoma of het onderwijs - of waar ze ook vandaan gekropen zijn. Zodat de sloebers die niets anders kunnen, die voortgestuwd worden door hun verhálen, omdat de pijn van het menszijn zich telkens op nieuwe manieren aan ons voordoet, en omdat die pijn onverdraaglijk wordt als wij er geen vingers op leggen... dan komen wij sloebers eindelijk eens toe aan ons Boek van violet en dood - maar dan beter.
En de rest van onze dagen komen we daarover praten, in rokerige huiskamers, tegen betaling in natura. Een bosje kaarsen voor thuis, een voedzame maaltijd, of een plek in het bed van de gastvrouw.
Ik doe het ervoor.
Geef kinderen de kans om vragen te stellen, en er is in iedere klas wel een jongetje dat vraagt hoeveel dat nou verdient, boeken schrijven. Ze zouden eventueel nog wel bereid zijn er hun beroep van te maken, maar ze willen natuurlijk wel, zoals alle jongetjes, in een beetje een leuke auto rijden later.
Daarom is mijn allerbeste leesbevorderingstruc voor jongens deze: ik zeg dat ze op de weg eens moeten opletten op nieuwe BMW’s, Mercedessen en Audi A5en. En dan zeg ik: daar zit óf een crimineel in, óf iemand die leest. Nog steeds leest. Waarschijnlijk meer dan dúízend boeken gelezen heeft in zijn leven. (In feite natuurlijk meer, maar alles boven de duizend gaat sowieso het bevattingsvermogen te boven.)
En daar voeg ik dan achteloos aan toe: ‘Maar jij wilt misschien drugsdealer worden?’ Dan zie je ze schrikken. O ja? Is dat de keuze?
Vervolgens vertel ik natuurlijk spannende verhalen over lezen en schrijven, want het moet wel een lolletje blijven, en zo leid ik ze met zachte hand terug in hun comfortzone. O ja, dit is gewoon weer zo’n boekenmevrouw.
Jongetjes - wij die wel eens een klaslokaal van binnen zien wisten het al veel langer, maar nu is het ook wetenschappelijk bewezen en statistisch aantoonbaar - hebben het moeilijk. Ze worden aan alle kanten ingehaald door slimme meiden die zich op een glanzende toekomst voorbereiden. Ik heb zelfs al gelezen dat mannen binnenkort zelfs als vuilnisman en genenleverancier geen kans meer maken, overbodig geworden door robotica en biotechnologie. Er zijn nog mensen die beweren dat uitvindingen doorgaans door mannen worden gedaan, en ik hoop dat die gelijk blijken te hebben. Maar een feit blijft dat jongens die rotmeiden aan alle kanten voorbij zien racen zonder dat ze daar verweer tegen hebben.
Dat vind ik zielig, vandaar dat mijn leesbevorderingstruc zo rauw is. Jongetjes moet je vangen met jongetjesmanieren. Linkse hoek.
Er wordt gesuggereerd dat al die juffen voor de klas het probleem zijn: jongens moeten maar stilzitten en hebben niemand om zich mee te identificeren. Maar ik denk dat er nog een andere oorzaak is waardoor jongetjes afhaken bij het leren: ze zien geen mannen lezen. Ja, tenzij hun vader een BMW rijdt en géén bajesklant is, maar daar zijn er veel te weinig van. De doorsnee-vader zit maar wat te klooien achter de computer of slaapt bij de televisie. Oma leest, mama leest, zusje leest, juf leest, maar papa is de leider van de E-tjes en de buurman heeft een drone.
Het was dus een dapper initiatief, dat van de voorleesvaders. En er zullen vast driehonderd vaders in het land zijn geweest die het hebben opgepikt en die nu minstens eens per maand een voorleesboek pakken. Maar hún zoontjes zijn niet degenen die het meest tekortkomen op leesgebied. En als je bij ‘Actuele activiteiten’ klikt op www.vadersvoorlezen.nl zie je... niets. Geen activiteiten gepland voor de komende maanden. Het zoveelste mooie initiatief bloedt zachtkens dood.
Lezen is een wijvending, het is zonde dat ik het zeg. Dáár moeten we vanaf. Ik wil hier dan ook een paar onderschatte schrijvers een veer in hun reet steken: Fred Diks, Gerard van Gemert, Dirk Nielandt, de oude H. de Roos. En de nieuwe B.M. de Roos - ook wel bekend als Bies van Ede en Maarten Veldhuis. Geen psychologisch gemeier, maar actie! Scoren, paffen, gas erop! Jongens hebben we nodig, echte jongens - anders valt er straks voor onze achterkleindochters in bed écht niets anders meer te doen dan lezen.
Er zijn schrijvers die nuffig beweren dat ze nooit iets uit hun eigen leven gebruiken bij het opzetten van hun romans. Aan de andere kant zijn er schrijvers die een tweede huis bekostigen van hun waargebeurde tranentrekkers. Natuurlijk zitten de meeste schrijvers daar tussenin, maar laten we zeggen: de kans dat u - ja, jij daar lezer! - Tonio en I.M. hebt gelezen is ongeveer 93 procent.
Als ik boven dit stukje had gezet: Een visie op het autobiografisch gehalte van de gemiddelde (jeugd)roman in het Nederlands taalgebied, had niemand het gelezen. Maar de vraag of David Bowie na het giechelige samenzijn met Patricia Paay de moed heeft gehad om nóg een Nederlandse te bestijgen, prangt meer. Wij zijn van nature roddelkonten - niet voor niets is in de heilige boeken een verbod op kwaadspreken opgenomen. We willen alle ranzige details uit elkaars loserleven weten. Meer, meer!
Vandaar ook dat dagboeken zo goed verkopen, en weduweboeken, en familiekronieken, en vandaar dat iedere generatie weer het ultieme Boek-van-mijn-moeder-die-dement-werd-en-stierf oplevert. En om diezelfde reden kunnen zelfs middelmatige schrijvers die toevallig bevriend zijn geweest met een tragisch-jong-gestorven grote geest nog makkelijk een decennium van zo’n vriendschap leven. Die jammerverhalen gaan erin als koek. Wij mensen willen, o zeker, allemaal het goede, maar intussen smullen we van andermans drama en wentelen we ons als varkens in het besef dat het zó ver met onszelf tenminste niet gekomen is.
En als het goed afloopt, bevestigt dat onze illusie dat wij ook, ooit, een held zullen zijn.
‘Waar gebeurd’ garandeert grote oplagen. Zelfs de echt groten zijn niet vies van die verkooptruc. Gabriel García Márquez hield levenslang vol dat hij nooit iets verzonnen had. Sinds kort weet ik hoe dat werkt. Zonder iets te verzinnen kun je toch een mooi stuk fictie afleveren. En alles echt gebeurd - alleen niet per se daar of toen, en ook niet noodzakelijkerwijs met dezelfde persoon.
Toevallig krijg ik net de Nouveau in handen, waarin een interview met een door mij bewonderde schrijfster. Broertje dood, kindje dood en dan óók nog stemmingswisselingen - smullen! Maar tot mijn teleurstelling blijkt ze uit een warm nest te komen. Terwijl ik een zielsverwant - wat? een lotgenoot! - had menen te ontwaren achter haar roman over een ondraaglijke jeugd. Dat boek is nu gewoon een knap stuk werk, in plaats van een ontmoeting. Jammer hoor. Maar lees het interview! Allemaal waar gebeurd!
Van alle verhalen die ik ooit heb verzonnen, vinden de verhalen die ik op feiten heb gebaseerd de meeste aftrek, ook bij kinderen. En van alle waargebeurde verhalen worden autobiografische het meest beduimeld. Daar krijg je vragen over: ‘Ging jouw vader echt zo vaak vreemd?’ Ik lees net een brief van iemand die het betreurt dat ‘mijn vriend Kees Rood zo hopsa in de IJssel is verdwenen’. Ja, ik heb de as van mijn vader inderdaad... maar niet hopsa. Het komt uit een verhaal, niet uit een proces-verbaal. Maar we geloven verhalen nu eenmaal liever dan feiten.
De nacht van 25 op 26 juni 1983 bracht ik trouwens door op een Zuid-Hollands strand. Zonder de man met wie ik vreemd had willen gaan als mijn zusje er niet eerder bij was geweest. Mijn kleren heb ik tegen de ochtend maar weer gewoon aangetrokken. Noem het stemmingswisselingen.
‘Heeft jouw zusje dan echt met David Bowie...?’
Als kinderen schrijven doen ze dat vaak over een Tim en een Anna. Ook als ze zelf Feliciano en Bonita heten, of Abdellatif en Zeynep. Lang niet in alle klassen zitten ze, die Anna en Tim. Misschien hebben Abdellatif en Zeynep die kazennamen uit een taalmethode? Ook in de AVI-boekjes van Zwijsen ritselt het van de Anna’s.
Tim en Tom, Stef en Stijn.
Roos en Lola, Jitske en Jolijn.
Bas en Sam, Emma en Pam.
Teun en Thijs, Wouter en Gijs.
Kim, Evelien, Roza en Pien.
En maar héél af en toe een eenzame Murat of Yasmine.
Lezen is voor té veel kinderen iets dat bij school hoort. Boeken zijn een raar soort hobby van witte mensen, aangeprezen door meest witte juffen. (Er zijn nog wat bruine juffen die degelijk de spelling onderwijzen en eisen dat je met twee woorden spreekt. Een enkele jonge juf heet Ilham. En ‘meester Ahmed’ blijkt meestal de tweedekansconciërge te zijn.)
Vraag kinderen waarom ze zouden moeten lezen, en ze zeggen volautomatisch: ‘Om mijn woordenschat uit te breiden.’ Dank je wel juf, dat heb je er mooi ingepeperd. Intussen bestaat hun woordenschat in werkelijkheid uit emoji’s en termen als ‘dissen’ en ‘bitch’. Waar ze in hun eigen dagelijks leven ook meer aan hebben.
Ik hoorde over het jongetje dat zijn juf bitch had genoemd. Schande! vond de verteller het. Maar ik dacht: dat arme kind wéét helemaal niet dat hij een grens overschrijdt. Hij denkt dat ‘bitch’ vrouw betekent; hij kent eenvoudig geen ander woord. (Ik ken ook jongetjesmensen die vrouwen steevast een ‘gleuf’ noemen. Die lezen ook nooit een boek, maar ze zijn wel lid van een hockeyclub, dus niemand hoeft bang te zijn dat zíj niet goed terechtkomen. Je hoort er dan ook zelden schande van spreken.)
Wat ik als Schoolschrijver en de laatste tijd ook bij gewone schoolbezoeken probeer te doen, is overbrengen wat je hébt aan een verhaal. Ook kinderen die lezen niet van thuis meekrijgen, kunnen zich het letterenrijk toeëigenen. Dan moet je meer doen dan de naam Tim vervangen door Karim, want als jouw Karim een hondje van zijn bord laat eten, heeft Abdellatif er nog steeds heel weinig mee. Een hond is immers zo haram als de pest.
Mijn uren in de klas zijn eigenlijk het belangrijkste deel van mijn werk geworden. Voorlezen vindt iedereen altijd fijn. Kinderen merken zo dat een verhaal een vluchtheuvel kan zijn in het echte, eigen, misschien niet zo lekkere leven. Maar ik probeer kinderen ook aan de praat te krijgen over wat henzelf bezighoudt. Als Schoolschrijver lukt dat het beste omdat ik kinderen dan goed leer kennen. En dan krijg ik ineens een briefje in mijn handen gedrukt met een synopsis die zo begint: ‘Xinia wordt gepest omdat ze dik en bruin is...’
De bedenkster van dat verhaal heet Jezennia, haar familie komt uit Ghana, er worden thuis geen verjaardagen gevierd omdat dat afleidt van Jehova en ze weet niet altijd zeker wie haar beste vriendin is. Toch gaat Xinia’s wraak niet over Jezennia. We hebben het wel samen zitten bedenken, in het logopediekamertje van de school, en Jezennia is de trotse eigenaar van dat verhaal. Met Oud en Nieuw kreeg ik een taart van haar. Hij was versierd met twee mensen waarvan er een, de kleinste, een boekje vasthield. Dat boekje van marsepein heette Xinia’s wraak.
Eigenaarschap, daar gaat het om. Als kinderen voelen dat verhalen ook van hén zijn, komt dat lezen heus wel.
Je kunt er van vinden wat je wilt, maar ook ik heb steeds minder geduld om te lezen. Lezen is het heerlijkste dat er is; zelfs kinderen vertellen me vaak dat je in een geschreven verhaal veel meer op kunt gaan dan in een film of een game. Er is maar één nadeel aan: je zit zo akelig stil als je leest. Na een tijdje krijg ik kriebels in mijn vingers en mijn benen. Ik wil wat dóén.
Een vorm van verhalen die gelukkig weer steeds meer wordt gewaardeerd is het spel. Het is de enige verhaalvorm waarin je net zo kunt opgaan als wanneer je leest, terwijl je intussen volop in de weer bent. Omdat een groot deel van mijn werk bestaat uit het aan het lezen krijgen van jongens (allemaal) en meisjes (uit boekenarme milieus) die hun kansen voor later anders verkeken zien, hang ik meer en meer naar de kant van het spel als ik op scholen kom vertellen.
Natuurlijk, een vragenspervuur is altijd leuk. Maar je kunt, heb ik gemerkt, veel meer overbrengen als je kinderen activeert. Dat is natuurlijk ook het modernste inzicht in de didactiek. Leren door te doen is effectiever dan mondelinge overdracht.
Yes! Ik mag spelen van mezelf! Het leuke eraan is dat je, hoe vaak je een spel ook doet, altijd weer iets anders ziet gebeuren. Iedere klas maakt iets nieuws, iets eigens van zo’n spelverhaal. En dat is niet alleen opwindend om te zien, het is ook leerzaam. Je ziet als het ware wat er met jouw verhalen gebeurt in de hoofden van je lezers. Ze doen het je namelijk in levende lijve voor.
Spellen verzinnen is een hartstocht uit mijn vroegste jeugd; ik heb het altijd gedaan. Voor verjaarspartijtjes of gewoon om de buurkinderen een leuk middagje te bezorgen. Hoe is het mogelijk dat ik er pas de laatste jaren achter kom dat het spel ideaal is voor in de klas?
Het antwoord is helaas dat het nu pas urgent wordt. Lezen is zó op zijn retour dat je er niet meer komt met een abstract verhaal over Mijn Schrijverschap. Dat interesseert kinderen namelijk geen barst. Wie nooit een boek in handen heeft, wordt niet koud of warm van zo’n figuur die zich met een feestelijk gezicht presenteert als Schrijver... Boeie!
Ik ben nu - samen met een illustrator van negen jaar oud - een voorleesboekje aan het maken voor de Kinderboekenweek. Koning Opa de Eerste heet het verhaal - en natuurlijk hoort er een spel bij voor in de klas. Ik zit hele dagen gezellig te knutselen, en toch is dat werk. Belangrijk werk, denk ik. Want na afloop van het spel weet ook een groep 5 waarom wij elkaar verhalen vertellen. En zelfs, ongelogen, zullen ze hierna levenslang kunnen uitleggen wat een allegorie is.
Terwijl ze morgen alweer vergeten zijn of ik huisdieren heb, en hoe of ik ook alweer heet.
Onder stormgebulder sloegen zoute golven over de dijken rond de Zuiderzee toen het dorp waar ik woon overstroomde - het is honderd jaar geleden, maar ik zie het nog voor me, want ik heb erover geschreven. De overstromingsramp trof alle kusten rond de Zuiderzee, vooral in het zuiden, en leidde eindelijk tot de aanleg van de Afsluitdijk. Mijn boek daarover heet De stem van het water en is nu te koop als e-boek. Er is ook een hoorspel van gemaakt, sinds kort ook weer verkrijgbaar. Want we slaan binnenkort grotelijks aan het herdenken.
Natte voeten noemen we die rampspoed nu, want we zijn met z’n allen zo’n vredig en gezapig leventje gaan leiden, dat we niet meer weten hoe menens het was. Onze jongemannen moeten uit vernielen of naar Syrië om hun teveel aan testosteron kwijt te raken. Dat er hele huizen wegspoelden en de koeienlijken tegen de dijken dreven, we weten het niet meer. We zijn ook vergeten hoe je moet vechten tegen de elementen. Toch was mijn oma al volwassen toen grote stukken Nederland onder water kwamen te staan. Zó lang geleden is het niet.
Maar misschien zijn we minder veilig dan we denken? Op de klimaattop in Parijs worden nu eindelijk spijkers met koppen geslagen, maar de vraag is of we er op tijd bij zijn. Overstromingen in het verschiet: de tijd van gezapigheid is voor ons voorbij. We moeten weer vechten tegen het water.
Soms denk ik dat het beter is dan bushokjes slopen. Bang zijn is heel gezond op zijn tijd, als je maar weet hoe je je teweer moet stellen. En dat betekent meer dan leren zwemmen. Wat jonge mensen best weer mogen leren, is dat alles zijn prijs heeft. Als je je merkkleren weg ziet drijven, besef je misschien wat ze hebben gekost.
Herdenken gaat van au. Maar lezen blijft lekker - en het kan nu nog met droge voeten.
Tommy Wierenga was er niet, Thomas Verbogt was er niet, en natuurlijk was Nescio er ook niet. Je zou kunnen zeggen: er waren alleen Vlamingen en mensen van wie zowat niemand weet dat ze korte verhalen schrijven. Aan de andere kant was die jongen van De Jeugd van tegenwoordig er wel, op de Lange lunch van het korte verhaal. De lunch was ter ere van de bundel die is samengesteld door A.L. Snijders. Nederland leest! al tien jaar, en ik was er ook.
En weet je wat het leuke is? A. L. Snijders (ik mag hem nu anders noemen) had mijn verhaal op zijn tafel staan, in een ererijtje. Je ziet hoe hapsnap hij gekozen heeft in het filmpje 'Op bezoek bij A. L. Snijders'. Kan me niet schelen!
Goed opletten, het is (op 1.37) dat rode boekje waarover hij zegt ‘... hoe heet het...’ Tja, ik had ook liever gewild dat hij mij met naam en toenaam paraat had. Maar hij zegt wel heel blij 'Kijk!'
‘Schrijf nu eens een pronkjuweeltje’, zei mijn vader de laatste jaren van zijn leven telkens. Hij had haast: hij wilde het nog meemaken dat ik werd opgenomen in een eregalerij. Ik ben een beetje een miskende schrijver, al zeg ik het zelf. Thrillers, porno en kinderboekjes, daar kom je er niet mee in het Land der Letteren. Sterrecensent Arjan Peters zei een keer tegen me: ‘Ik lees jouw boeken niet.’ Ik had mijn antwoord al jaren eerder bedacht: ‘Dat weet ik’, zei ik dus prompt, ‘en dat is heel dom van je.’
Op de Lange lunch van het korte verhaal beloofde de door mij bewonderde Erik van den Berg, boekenredacteur van de Volkskrant, Arjan Peters te dwingen mijn verhaal te lezen. Omdat hij het ‘echt’ heel mooi vond.
Het pronkjuweeltje kwam er over mijn vaders lijk, uitgegeven door de Geiten Pers in Brummen. Voor mijn vader dus te laat, die drijft allang vloksgewijs in de IJssel, waar het verhaal trouwens over gaat. En dat hij dan aanslibt op zijn geboortegrond, en dat het allemaal niks uitmaakt, omdat we over honderd jaar toch allemaal dood zijn - maar dan mooier opgeschreven, want ik kán het wel.
‘Ik heb je vader trouwens wel eens ontmoet’, zei A.L. Snijders na die lange lunch. ‘Hij woonde destijds in Doesburg. Is het de burgemeester van dát stadje aan de IJssel die vond dat jouw vader een groot dichter was?’
Maar we moeten niet op alle vragen die de literatuur opwerpt het antwoord willen weten.
De verliezers in het schijversvak op de Dag van de Jonge Jury zijn niet al te diep teleurgesteld; jongeren hebben een voorspelbare smaak. Rindert Kromhout (bruin jasje), Sjoerd Kuyper (zwart jasje) en ik zijn al blij dat we erbij mogen zijn. Anna Woltz (stippeltjesjurk) en Rob Ruggenberg (rood jasje) zijn serieuze kanshebbers, net als Helen Vreeswijk. Maar natuurlijk won Mel Wallis de Vries (grijs jasje, op het podium); zij leek de enige te zijn die daar verbaasd over was.
Wat ik nou zo graag een keer wil: met één en hetzelfde boek kans maken op de Gouden Lijst of een Griffel van de vakjury's, én scoren bij de Jonge Jury. 'Dat is precies waar onze uitgeverij voor staat', zei mijn uitgeefster.
En met succes, want Emiel de Wild kreeg van de Jonge Jury de Debuutprijs voor Broergeheim, dat ook al een Griffel kreeg. Proficiat!
Nu ik. Mijn geheime wapen heet Survival - een boek over mijn vroegere, ongelukkige zelf. Ik zat flink in de zenuwen of de uitgeefster het niet te heftig zou vinden. Maar deze week kwam het verlossende mailtje. Pfjoe!
Avondgymnastiek
Op een dag lag ik ziek in bed toen ik mijn vader naar boven hoorde stommelen. Een zeldzaamheid, want hij meed de verdieping van de kinderen, zeker sinds we pubers waren. De poes, die nog niet beter wist, moet langs zijn benen hebben gestreken; ik hoorde een mauw om aandacht.
‘Mao is dood’, snibde mijn vader.
Ik grinnikte onder de deken.
Zo’n familie waren wij: mijn vader wist niet dat ik daar ziek lag. Ik liet hem niet weten dat ik moest lachen om zijn grapje. En ook de poes kwam aandacht tekort.
Mijn vader, zelfbenoemde dichter als hij was, vond vrijheid veel belangrijker dan regels, en vrijheid van het woord was voor hem vitaal: hij stopte zelden met praten. Een gedicht was voor mijn vader geen gedicht zolang hij het niet had voorgelezen. En opnieuw en opnieuw, tot het bezoek met jassen aan in de gang stond. Vreemd genoeg noemde Leo Vroman mijn vader een stille man. Maar die kende hem alleen van zijn gedichten.
Wij mochten zo laat thuis komen als ons uitkwam en met iedereen naar bed, maar wandaden werden genadeloos afgestraft. Ezelsoren in boeken maken, of nog erger: erin strepen. Een boek open neerleggen, zodat de rug brak. En, merkwaardig genoeg, gedichten schrijven. Verhaaltjes verzinnen kon geen kwaad, maar waagden we het een gedicht op papier te zetten, dan werd hij spijkerhard. Met wat voor mal versje kwam ik nu weer aan? Eén lettergreep te veel en het was geen haiku; kwam de wending één regel te laat, dan was het geen sonnet (waar hij dan wel gelijk in had, maar was het ook een slecht gedicht?).
Pas een jaar of dertig later begreep ik dat mijn vader mij niet duldde op zijn terrein. Stel dat ik het beter kon?
Gedichten schrijven durf ik nog altijd niet. Ik durf ze amper te lezen - alleen mijn vader snapte poëzie. En dat hij geen wereldberoemde dichter was, dat was een foutje van het universum.
Dus wat doe ik in hemelsnaam op de opening vanPoetry International? Ik zit erbij als Ma Flodder bij het Nationaal Ballet: meewippen met mijn voet, verder kom ik niet. Betekenis bereikt me niet. Lichaamstaal duid ik makkelijker: beroemd als ze zijn, durven de meeste dichters hun publiek niet aan te kijken. Bij hen thuis hoeft het bezoek niet op de vlucht te slaan.
Mijn vader is vandaag precies twee jaar dood, en ik heb al zijn poëziebundels meegeschoept. Avondgymnastiek! Op mijn rug rust de wind: het mechaniek van de ontroering. De hectaren van het geheugen, laaglandse hymnen. Stem onder mijn bed: het ging over rozen. Het kalme glijden van de boot naar de waterval tevoorschijnbaar; het uit van geluk.
Dit zijn maar titels. Ik durf de bundeltjes nog altijd niet open te slaan. Stel dat ik die gedichten móóier vind dan die van mijn vader? Dat het universum gelijk heeft gehad?
Hij verdiende geen eer of aanbidding, zelfs liefde vergat hij te verdienen, maar mededogen kwam hem toe. Shit, nou moet ik huilen. Ander onderwerp, snel: veilig terrein.
In China zou het grapje tussen mijn vader en de poes niet aangekomen zijn. In China betekent ‘mauw’ geen Mao maar poes. Dat pik ik op uit de voordracht van Guo Jinniu tijdens de opening van het festival. Het is het enige van die werveltotaalstorm dat mijn geheugen bereikt - met het besef wat ik bij die dichters te zoeken heb. Vrede met de schemering. Verlangen naar de rand van de waterval. Mededogen.
Wat een sublieme vorm van avondgymnastiek.
Kinderen nemen afscheid van hun Schoolschrijvers... en wij van hen!
Niet zomaar even iets. Een halfjaar lang zijn we samen opgetrokken, hebben we elkaars geheimen gedeeld en elkaars zielenroerselen gelezen. En nu is het opeens afgelopen.
Maar hartroerend was het afscheid in de Schouwburg wel. 'Mijn' Youssef vertelde op het toneel uit zijn hoofd over die jongen die zo'n rotleven had dat hij nergens heen kon. En toen ook nog eens door de vader van zijn vriendinnetje de deur uit werd gezet, omdat hij niet goed genoeg voor haar was.
'Wat heb je van jouw Schoolschrijver geleerd?' vroeg presentator Abdelkader Benali.
'Dat je verhalen uit je hart moet schrijven', zei Youssef.
Ja, en toen schoot er dus een Schoolschrijver vol. Mission accomplished.
We zongen met Anneke Scholtens 'Als je leest droom je je leven van je af...' en daarna klommen 'mijn' kinderen het toneel op voor een laatste knuffel. Dank je, Chris van Houts, dat je dat moment voor me ving!
Wie nog twijfelt aan het nut van de Schoolschrijver, kan zich hier overtuigen.
Vaak heb ik over voetballen en voetballers geschreven, maar nooit kon ik laten zien wat er in de kleedkamer gebeurde: ik had namelijk geen idee. Nooit op voetballen gezeten en zelfs niet op een andere teamsport.
Maar nu, 57 jaar oud, ben ik op voetballen gegaan. Dames 35+, zeven tegen zeven, halfuurtje en dan rust - maar toch. Ik draaf en zweet en draai en hak en schoffel en roep verbolgen 'Scheids!' Ik heb zelfs al een penalty veroorzaakt en stiekem ingegooid terwijl ik zelf de bal over de lijn had getrapt. Eindelijk binnen de lijnen, in plaats van altijd maar langs de kant.
Nu weet ik hoe een materialenhok eruit ziet. En ik weet waarom de coach altijd gelijk heeft. En ik begrijp waarom mijn kind áltijd naar trainen wilde, hoe koud en hoe nat het ook was. En het belangrijkste: ik weet nu eindelijk ook wat er in de kleedkamer gebeurt.
Bijna een volwaardig schrijver... er ontbreekt nog maar één ding: ik zou wel eens een weekje een jongen willen zijn. Want jongenskleedkamers, tja, daar mag ik nog steeds niet in. Een troost: iedere week zegt de coach weer: 'En Lydia is Laatste Man.'
(De foto laat een detail zien van de reportage in NRC Handelsblad van 21 maart 2015.)
Een bibliothecaresse schrijft me over Friso uit de plusklas, die Ali’s oorlog had gelezen. Hij gaf er een 8 voor. Na een gesprek met de bibliothecaresse paste hij zijn oordeel aan. Nee, bij nader inzien was het boek geen 8 waard. Het kwam dus niet op Jeugdbieb.nl.
Friso in zijn verslag:
Yessin heeft een dilemma. Zijn ouders willen dat hij goede cijfers op school haalt en op school wordt hij door Ali gedwongen om foute dingen te doen. Ongewild komt hij in aanraking met de politie.
Yessin is een goede en een slimme jongen die omgaat met de verkeerde klasgenoten. Hij laat zich ongewild meeslepen in foute zaken. Hij zit in groep 8 van de basisschool en wil graag naar het vwo. Hiervoor heeft hij een hoge cito score nodig. Door alle stress kan hij zich niet concentreren op schoolzaken en verpest hij zijn toetsen. Yessin is heel bang voor zijn klasgenoot Ali. Als Yessin Ali niet mee helpt met criminele activiteiten dan stuurt Ali zijn broers op hem af. Uit angst doet hij mee.
In grote steden zal het vast regelmatig voorkomen. Voor mij is het een hele nieuwe wereld. Bij ons op school gaat het er veel fijner aan toe.
* Wat wil jij graag van dit boek onthouden?
Laat je niet beïnvloeden door kinderen met slechte bedoelingen.
Pesten is echt verschrikkelijk.
* Dit wil ik graag ook nog vertellen over het boek:
In het boek staan soms foute woorden.
* Ik las dit boek en vond het
heftig en ben blij dat ik in een dorp opgroei.
Doel bereikt, denk ik als schrijver. Friso kan zich Yessins positie weliswaar ‘moeilijk voorstellen’, maar hij concludeert toch: ‘laat je niet beïnvloeden’ - en dat is wijsheid die ook op het platteland van pas kan komen.
Waarom moest er doorgepraat worden met deze jongen, net zolang tot hij een 6,5 gaf - en het boek geen leestip op de website meer verdiende?
Wat erachter zit, verraadt zich in de term ‘foute woorden’. Fout. Dat is een woord dat kinderen leren van opvoeders. Ze weten: je kunt van alles fout doen, en er is meestal maar één ding goed. Als Friso dit woord zelf heeft gebruikt, voelde hij wie er over zijn schouder meekeek.
De bibliothecaresse beheert een site die voor alles een ‘veilige omgeving’ wil zijn - ‘Wanneer [kinderen] surfen binnen Jeugdbieb worden zij niet geconfronteerd met sites met ongewenste inhoud, vervelende en enge plaatjes of teksten (racisme, discriminatie, porno, geweld, pesten, veel reclame).’
Aha! De site is een kweekvijver voor wereldvreemde kinderen!
Over Friso mailt ze: ‘We spraken over het boek en hij (...) gaf aan dat hij de scheldpartijen erg naar vond. Uiteindelijk vulde hij het leestip-formulier in en gaf een ander oordeel. Eerlijk en direct. Geen leestip op Jeugdbieb. Wij vinden het jammer maar willen zijn mening zeker respecteren. Een verslag van een “gelukkig dorpsjongetje” die (sic) de boze wereld nog graag ver van zich houdt, willen wij u zeker niet onthouden.’
Eerlijk en direct?
Ik bespeur hier onwaarachtigheid, hypocrisie en emotionele chantage (het joch gaf ‘uiteindelijk’ toe....). De website, geheel opgemaakt in pasteltinten en met een ongezonde belangstelling voor koningen en koninginnen, ademt een geur van mazelen en polio.
Arme Friso. Ook bij hem vermoed ik een dilemma... Misschien moest ik over hém een boek schrijven.
AAARGH! Ik ben een doelgroep!
Dat gevoel zou mij - als ik nu nog mijn rijbewijs moest halen - telkens overvallen als ik van die jongjolige reclameteksten te verstouwen kreeg. Al die must-haves en must-reads zijn vet-cool-mega-wreed-giga-chill-super-te-wauw! (O nee, sorry: te wauw was een uitdrukking uit mijn eigen prehistorische jeugdtaal. Dat zeiden mijn vrienden, wazige types met pluisbaardjes die hun spijkerbroeken nog eerlijk zelf versleten. Ze lazen On the road maar bleven de hele dag in bed, en ze vonden alles psychedelies tot ze uit het zolderraam sprongen.
Daar stond dan weer tegenover dat ze hun orgasmen op eigen kracht bereikten, helemaal zonder pilletjes, en meestal ook zonder ander jongetje of meisje want dat hadden ze daar op die zolderkamer lang niet altijd bij de hand. Soms hadden ze geluk en lag Jan Wolkers onder het nachtkastje, als het van hun leraar Nederlands mocht. Seks had je trouwens niet in die dagen, het heette vrijen - vree - gevreejen, maar bijna niemand die dat deej want er keken altijd ouders meej. Of mede, want het was ook ontzettend hip en gaaf en in om de taal van G.K. van het Reve te imiteren, die later de volksschrijver Reve werd. Daar vereenzelvigde menig jongmens zich mede - vraag me niet waarom, met al die geheime openingen en neukende ezels van hem. Dat hij voor de rechter moest verschijnen omdat hij die ezel de Here Jezus noemde, maakt dat iedereen denkt dat het woeste dagen waren, maar helaas, juist niet, je maakte gewoon je huiswerk en daarna lag je zonder koptelefoon te verstoffen op je zolderkamer. Of je naaide kraaltjes op de slijtplekken op je te gekke spijkerbroek, wat ongehoord veel werk was, of je schreef in het geheim aan het literaire debuut dat de wereld zou veranderen, wat dan mislukte omdat je beste vriend die het mocht lezen na twee bladzijden de existentiële vraag beantwoord wilde hebben of vingeren verkering betekent, en hoe vaak het dan moet voordat.
Vingeren was trouwens een techniek die niemand beheerste, ook de meeste meisjes niet, zodat je 55-plussers die melig doen over ‘in mijn tijd’ nooit moet geloven, want het was vooral dodelijk saai. De te gekke vogels die je je vrienden noemde lagen stoned op een hoop en áls je al eens aan het zoenen raakte, kon je verkering zomaar midden in een zoen in slaap vallen. Zonder In de ban van de ring was ik ook uit mijn dakraam geklommen. Die boeken waren het énige dat we hadden. Dus. Niks te wauw. Maar die tijd had één groot voordeel: we hadden geen cent, dus een doelgroep waren we niet - tenzij voor de ME.)
Nu gaan we met zijn allen op Literatour. Leuke jonge schrijvers (en een enkel oudje) worden langs leuke jonge lezers gejaagd, in de hoop dat er chemie ontstaat. (Laat ik dit zeggen: dat horden meisjes Mano Bouzamour aan hun Instagram toevoegen na zijn bezoek heeft misschien minder te maken met books dan met looks...)
Campagnes luiden meestal het einde van iets in. Als er zoveel duurbetaalde energie tegen iets aan moet, is dat iets waarschijnlijk ten dode opgeschreven. Er verschijnen de laatste jaren ook heel veel boeken met boeken in de hoofdrol. Héél slecht teken.
Of slecht? Voor wie eigenlijk? Een boek is maar een medium. Binnenkort achterhaald, net als de fax. (Ook een e-boek is een boek, trouwens, en ook dat zal de 22ste eeuw niet halen. Lettertjes raken meer en meer overbodig, wát 55-plussers ook beweren.) Zodra ik dood ben, verbranden mijn kleinkinderen die zeven- of achtduizend papieren boeken meteen, want geen mens wil die stofnesten dan nog hebben. En pixels zijn ook niet eeuwig.
Maar het verháál is natuurlijk springlevend. Iedereen heeft er wel een. Ik heb zelf na veertig jaar eindelijk genoteerd hoe ik zonder kleerscheuren voorbij de zolderramen ben geraakt. Je verhaal vertellen is met de billen bloot gaan - het duurde even voor ik dat durfde. In feite is Survival (het gaat vandaag naar de uitgever) mijn eerste boek - en al verandert het de wereld niet, mijn wereld verandert het wél. Want als ik eruit voorlees, in een klas vol mensen zonder rijbewijs, gebeurt er iets. Niks doelgroep: ze horen me. Ze begrijpen me. Ze weten wie ik ben. En het mooiste nog: ze lijken op me.
En dat is zonder meer te wauw.
Heerlijk bericht van collega-Schoolschrijver Anneke Scholtens:
‘Gisteren kreeg ik het op De Regenboog over Marietje Appelgat. We hadden het eigenlijk over iets anders, maar goed, ik zei dat het lezen van een halve bladzij in dat boek genoeg om het geheel te willen lezen. Dat wilde men bewezen zien natuurlijk, dus las ik ruimhartig een hele bladzij. Ik ging door op het onderwerp, waar we het eigenlijk over hadden en zag vanuit mijn ooghoek een lange slungel van wie mij gezegd was dat hij niet las, dat hij lezen en schrijven sowieso niet stoer vond, achter zijn tafel vandaan sluipen naar het stapeltje boeken waarin ik Marietje had teruggestopt. Hij haalde het er feilloos uit (ik zag niets, dat begrijp je), sloop terug, legde het boek op de hoek van zijn tafel klaar met een blaadje erop zodat vooral niemand hem zou betrappen.
Nu mijn verzoek: zou je misschien onverwijld van start kunnen gaan met het schrijven van Marietje Appelgat 2 t/m 5??! Het is namelijk niet de eerste keer dat ik groot enthousiasme merk t.a.v. dit boek. (O ja, tot en met 6 mag ook. Succes!)
Grappig genoeg werd de opening van Marietje meteen afgelopen vrijdag ingezet bij de voorleeswedstrijd op dezelfde school. Ik zat in de jury, zodoende was ik erbij. Het meisje dat voorlas vertelde meteen dat ze het boek nog maar net had leren kennen, bij mij in de 'les' dus. Je had het gegrinnik en gegriezel in de zaal moeten horen! Het is echt een heerlijk boek. Wat ongelooflijk stom, dat ze het niet herdrukken. Het wordt gewoon opnieuw een hit, dat is duidelijk!’
Anneke heeft een punt. Op bol.com wordt Marietje Appelgat - over een meisje dat zó stinkt, dat vliegen liever háár hebben dan verse paardenstront - voor maar liefst 27,50 en voor 34,70 euro te koop aangeboden. Tweedehands dus, want het is nieuw niet leverbaar. Het boek heeft al talloze herdrukken beleefd sinds het in 1994 uitkwam. Altijd als ik me in het openbaar vertoon, kom ik wel een leerkracht tegen die zegt dat ze al twintig jaar niet kan laten het voor te lezen.
Ik belde de uitgeefster en vroeg of het opnieuw de markt op mocht. Ze zei nee. Ik durfde niet te vragen waarom - ik kan niet met afwijzing omgaan, dan klap ik dicht.
Er zit dus voor gretige leerkrachten maar één ding op: aan het e-book. Ik geef toe: het is geen pan, zo voor de klas, en het lijkt wel of Marietje ook minder stinkt. Maar het verhaal is het verhaal. Misschien moet het. En de elektronische versie kost niks, 4,95 euro maar. Zet dan desnoods het omslag van Elly Hees maar op het bord. Kost ook niks.
Ik heb al mijn 7000 boeken gewoon nog van papier in huis. Geen stukje wand voor geinige hebbedingetjes; boeken nemen bij ons langzamerhand de boel over. Niks mee te maken. Als de Grote Kladderadatsch uitbreekt, en alles met een snoertje valt in één klap uit, dan heb ik tenminste nog genoeg te doen.
Maar voor jullie, juffen, zit er niets anders op: adopteer Marietje in hemelsnaam dan maar in de vorm van pixels. Dan zal ik zinnen op die vervolgen - want Darma Appelgat blijkt maar een armzalige vervangster.
Annika tipt Kathelijne van Kenau voor de Jonge Jury. Lees hier waarom.
Een aantal jaar geleden stond er plotseling een boek van mij op de longlist voor de Jonge Jury. Yes, dacht ik, eindelijk heb ik ze te pakken, die rotmeiden.
Nee dus. Ik kwam er niet aan te pas, qua stemmen. Ik liep er de hele dag voor spek en bonen bij.
Maar al rondlopend had ik de tijd om te kijken en en ik zag allemaal leuke lezers. Geen stomme pubers onder de plaknagels en de neptattoos, maar meisjes met herseninhoud. (Jaja, dat kan ook best samengaan, weet ik wel. Ik hou zelf ook van verkleden. Mijn hersens zijn ook niet uitgegaan toen ik een tatoeage nam.) In ieder geval liep er een soort volkje rond waarvan ik dacht: die móét ik toch te pakken kunnen krijgen.
Ik val als schrijver heel ongelukkig tussen wal en schip. Ik schrijf te toegankelijk voor de goudenprijzenjury’s, die kicken op aanstellerige zinnetjes. (Wat een misverstand!) En ik schrijf te ‘moeilijk’ voor de massa. Op die dag een aantal jaren geleden dacht ik: dan moet Mohammed maar naar de berg komen, dat wil zeggen: ik ga zelf de massa opzoeken. Een Jonge Jury-prijs is sowieso het leukste. Ik schrijf - dacht ik dus - gewoon een roze boek en dan vinden ze dat prachtig en dan kiezen ze mij en dan ben ik binnen en dan koop ik een huis naast Maren Stoffels.
Toen ik eenmaal begon te schrijven, werd het boek helemaal niet roze. Het heette wel Feest, maar een feest was het geenszins. Want het eindigde met een bloedplas op de tegels van een tuinterras. Je mocht naar internet om een ander einde te lezen als de dood van deze hoofdpersoon je niet beviel - maar daar las je dan hoe iemand anders doodging. Een gitzwart boek was het geworden.
Roze zit gewoon niet in me. Ik was een doodongelukkige puber en dat is wel overgegaan, maar vergeten kan ik het nooit. Het kruipt in mijn verhalen en het laat zich er niet uit knijpen. Een goed verhaal gaat altijd minstens een beetje over jezelf, en als anderen daar niet vrolijk van worden, heb je gewoon vette pech.
Kathelijne van Kenau was een tussendoortje, een opdracht, een verhaal dat ik niet zelf had bedacht, want er was al een film. Maar in de tijd dat ik eraan werkte lag mijn vader op apegapen, om uiteindelijk dood te gaan. Ik werkte tussen het boterhammen smeren door met mijn voorhistorische tablet op schoot verder aan het verhaal. Heel onhandig, maar het moest wel want de deadline was al verstreken.
Mensen die doodgaan zijn niet altijd op hun vriendelijkst, maar ik had wel verdriet en dat werd alleen maar erger onder al dat gemopper. Ik zat daardoor tijdens het schrijven dicht bij mijn ongelukkigepubergevoel. Mijn vader was niet te redden, maar het boek is dankij hem wel beter geworden, denk ik.
Ik weet niet of het daaraan ligt dat een geheimzinnige Annika dit boek verkoos tot haar favoriet en mij weer op de Jonge Jury-kaart zette. Misschien is het helemaal mijn verdienste niet, maar komt het door Marnie Blok en Karen van Holst Pellekaan die het scenario voor Kenau-de-film hadden geschreven. Roze is dit boek weer niet geworden, ik moest er zelf van slikken. Zelfs nog terwijl ik de drukproeven nakeek - waarbij je tranen helemaal niet kunt gebruiken. Hoe dan ook ben ik aptetrots: ik tel plotseling weer even mee. Schijnbaar. Want ik besef natuurlijk best dat ik weer voor spek en bonen meedoe.
Maar toch. Bedankt voor die ene stem, Annika. Trouwens, bij ieder boek is het eigenlijk al voldoende als één lezer het mooi vindt. En dat geldt zéker voor schrijvers tussen wal en schip.